Ik loop over de Geniedijk dwars door de plek waar ik ben opgegroeid: de Haarlemmermeerpolder. De dijk werd tussen 1888 en 1903 aangelegd ter militaire verdediging van Amsterdam, maar als je hier nu om je heen kijkt kun je je niet voorstellen dat Amsterdam ooit nog ergens tegen verdedigd moet worden.
Niets dan vredige nieuwbouwwijken met aangeharkte tuintjes, waar kinderen gemoedelijk op trampolines springen, ouders hun comfortabele gezinsauto’s vol boodschappen door de straten manoeuvreren en jongeren, veilig uit het zicht van diezelfde ouders, onder fietsviaductjes hangen.
‘Hoe was het eigenlijk om hier op te groeien?’, vraagt mijn medewandelaar, zelf afkomstig uit de stad. Hij verwacht waarschijnlijk een antwoord als “saai”, “burgerlijk” en “truttig”, maar zo makkelijk wil ik me er niet vanaf maken. Daarnaast: je hoort therapeuten vaak zeggen dat de eerste zeven jaar van je leven bepalend zijn voor de rest van je tijd hier op aarde. En in deze nieuwbouwpolder heb ik niet alleen mijn eerste zeven, maar zelfs mijn eerste achttien jaar doorgebracht. Maakt dat mij saai en burgertruttig? Wie ben ik hier eigenlijk geworden?
Beeld: Edwinek
Zachtjes neurie ik Hometown Glory van Adele. ‘Round my hometown, oh the people I’ve met, are the wonders of my world.’ Maar zij heeft het over wereldstad Londen, en ik loop hier tussen de Vinex-wijken van een forensendorp. Het is toch moeilijk daar dezelfde wonderen in te ontdekken.
Maar dan moet ik denken aan schrijfster Myrthe van der Meer, die in het tv-programma Meesterwerken verrukt vertelde hoe prachtig ze polder-Nederland vindt, gezien vanuit het vliegtuig. Al die perfect aangelegde slootjes en weggetjes met bushokjes en verkeersdrempeltjes, en al die autootjes die op weg zijn naar hun huisjes met carportjes; het ontroert haar.
En ook de van oorsprong Iraakse dichter Rodaan Al Galidi vertelde me ooit een – voor hem als schrijver – belangrijk verschil tussen Irak en Nederland: taal was daar iets zwaars, vol met zware woorden als “islam”, “jihad” en “sharia”. Maar hier in Nederland bleek de taal tot zijn blije verrassing vederlicht. ‘Mensen hebben het hier slechts over “parkeren”, een “vergadering” of “vertraging”.’
En dat, besluit ik, is opgroeien in de Vinex-wijk: ontroerend in zijn lichtheid. Geen ondraaglijke lichtheid, waar je zelfmoordneigingen van krijgt, maar aandoenlijke, glorieuze lichtheid.
Ik ben hier iemand geworden die niet bang is in het donker, omdat mijn fundering uit licht is opgebouwd.