Bo Terry schrijft surrealistisch en dromerig proza. Het begin van een nieuwe serie. Lees, droom, bewonder.
Ik broei. De felle zon schijnt door de hoge ramen waardoor we al de hele ochtend naar vliegtuigen liggen te kijken. Ik heb nog nooit gevlogen maar het lijkt me fantastisch. Al die wolken in de vorm van schapen en poedels. Zouden ze mekkeren en blaffen? Ik lig hier warm tussen twee zoete, zachte dijen met voor me een terras vol opgewonden mensen. Moeders rennen hun kinderen achterna in de hallen terwijl de mannen met overdreven veel geritsel de krant doorbladeren. Het is altijd vol op Schiphol.
Er lopen twee vrouwen langs. De achterste vrouw draagt een kort rokje met een lichtzwarte panty en houdt haar kleine tasje als een chihuahua onder haar oksel. Ik ruik een lichte vorm van angstzweet en vraag me af welk van de twee bang is om te vliegen. Een vlaag van medelijden overvalt me. Ze loopt mijn kant op en stopt om te bukken. Twee zeegroene ogen staren me aan en even denk ik een vis te zien. “Hij is groter dan die van Henk!,” zegt ze lachend. Haar lach is mooi en opeens tintel ik van top tot teen. Haar volle lippen zien er sappig en rood uit en ik raak opgewonden bij het idee dat ze mijn taaie huid bevochtigen. Als ze praat zie ik haar tong bewegen en een lichte condensvlek verschijnt op de vitrine. Naast me liggen mijn lotgenoten er verloren bij. Ze kijken niet eens. Ze loopt verder en haar billen schudden zachtjes heen en weer. Om in te bijten zijn ze. Ze staat stil bij de gevulde koeken en praat met de andere vrouw. Een kind met een snottebel drukt haar vinger tegen het glas en kijkt me verlekkerd aan. “Mama! Mama! Die wil ik!” Ik walg ervan en haal opgelucht adem als de verkoopster degene naast me pakt. Ik ben niet nog niet aan de beurt, er is nog een kans dat ze voor mij kiest.
We worden aangevuld. Ik stel me voor dat ik haar panty ben, strak om haar benen. Een druppel vocht glijdt van mijn rug. Loop alsjeblieft niet weg. Ik wil het glas zijn waar je wijn uit drinkt, het haar tussen je benen en het café waar je in zit. Ik wil haar lichaam zijn, de man die met haar het bed deelt, haar opwarmt en zoent. Ik lig hier maar te rotten. Kom, laten we samen naar een oud rokerig café gaan, met krakende barkrukken en grote bustes waar laat op de avond ijsklontjes op worden gesmolten. Waar trompetmuziek bij het verlaten van het café nog uren natoetert in je oren. Donkere ramen, geel kaarslicht en zilveren druppels whisky op de bar. Ik ben bang voor dit tl-licht. Ze loopt verder naar de kassa en ik zie haar lichaam langzaam verdwijnen. Kies me, kies me alsjeblieft. Ik wil met je dwalen, struikelen door de drank en met je op de vieze, vochtige grond in slaap vallen. Kies me, kies me toch. Daar ‘s ochtends lachend wakker worden, warme espresso kopen en -
“Doet mij maar dat worstenbroodje.”
“Vier euro alstublieft.”
Een dikke, bezwete en naar urine ruikende mannenhand.
Haar liefhebben en omhelzen -
Hap.