Als psychiater in opleiding Bram in de behandelkamer een gevluchte jongen uit Sierra Leone voor zich krijgt, twijfelt hij. Kun je iemand helpen als je je nauwelijks in hem kunt verplaatsen? En waar liggen de grenzen van ons inlevingsvermogen?
Tegenover me zit een jongen uit Sierra Leone. Hij is even oud als ik, al is zijn uiterlijk niet conform zijn kalenderleeftijd. Ik moet hem beoordelen, ik moet hem helpen. Als zijn verhaal klopt, wat ik niet weet maar wat ik ook niet wil betwijfelen, heeft hij de organen van zijn overleden vader bij een of ander bizar tribaal inwijdingsritueel moeten koken en opeten en is hij vervolgens gevlucht en in handen van mensensmokkelaars terecht gekomen die hem als toyboy gebruikten voor blanke mannen met dikke buiken en stinkende penissen in een huis van wit baksteen, waarschijnlijk in België maar het zou ook in Nederland of Frankrijk geweest kunnen zijn.
‘Ik ruik nog hun geur.’ Hij kotst in de prullenbak. Hij huilt niet en zegt: ‘Ik huil nooit.’ Hij staart naar iets wat ik niet kan zien en ik heb zin in bier. Het lukt hem niet een hulpvraag te formuleren. ‘Ik weet niet wat ik moet. Alles heeft toch geen zin.’
Toen ik David Foster Wallace hoorde preken over hoe je zou moeten leven en hem hoorde zeggen dat je dat niet moest opvatten als een preek over hoe je zou moeten leven omdat hij zelf ook niet op die manier kon leven, was ik twintig. Niet veel later pleegde hij zelfmoord omdat hij inderdaad niet zo kon leven. Betekenisvol leven stond volgens Wallace onder andere gelijk aan je telkens proberen te verplaatsen in de ander.
's Avonds stoor ik me in het café aan iedereen die net als ik bier drinkt. Nog erger vind ik het dat ze lol hebben, terwijl ze het niet verdienen want ze hebben vandaag niet tegenover een Afrikaanse jongen gezeten die in de prullenbak kotste. Ik wil dat ze weggaan met hun dikke buiken. Naarmate ik meer drink gaat het in mijn hoofd steeds meer om muziek en liefde en seks. Ik sms een soort van vriendinnetje in de hoop op... Tsja, in de hoop op iets moois.
Ik wil wel helpen, maar ik wil er niet onder lijden. We schrijven een behandelplan, we geven de jongen antidepressiva. We geven de jongen het advies een vreemdelingenadvocaat in de arm te nemen en naar de kerk te gaan waar hij kan bidden en waar mensen zijn die geloven dat het goed is om mensen zoals hij onderdak te verlenen. Een brood, een bed en een bad. We geven de jongen slaappillen zodat hij kan slapen.
De jongen uit Sierra Leone heeft pech. Linkse partijen geloven meer in het bestaan van pech dan rechtse partijen. Daarom stem ik op linkse partijen. Maar heel veel meer dan dat weet ik ook niet. Als links het meer voor het zeggen zou hebben, stonden meer mensen zoals ik meer jongens zoals hij te woord. Als David Foster Wallace het meer voor het zeggen zou hebben gehad, had hij nog meer geschreven en zouden er misschien meer mensen zich in anderen verplaatsen.
De jongen uit Sierra Leone heeft wel eens wat gestolen en ook iemand vermoord. Daarvoor schaamt hij zich. Hij wilde er niet over praten. Hij gelooft in God. ‘Ik heb het toch al een keer verteld,’ zei hij verongelijkt. Tijdens de teamvergadering werd geopperd dat mindfulness wellicht iets voor hem zou zijn.
Ik heb een paspoort. De jongen is stateloos. Officieel bestaat hij niet en dat maakt het nog moeilijker me in hem te verplaatsen. Ik weet niet of het goed is dat hij antidepressiva krijgt. Ik weet niet of het goed is dat hij slaapt. Ik weet niet of het goed is dat hij een vreemdelingenadvocaat krijgt waarmee hij een procedure in gaat die jaren kan duren en waarbij hij van het asielzoekers-centrum naar de straat naar een kerklid naar het detentiecentrum naar bestemming onbekend verhuist. Er is een kans dat... Ja inderdaad, een kleine kans. Maar ook een risico op. Ik weet niet of het goed is dat hij zo’n leven heeft. Ik weet niet of het goed is dat hij leeft.
Vandaag had hij een verschoten bruingeel jasje aan. Het blauwe Nike-petje dat hij altijd op heeft, lag op tafel. Dikke zwarte wenkbrauwen en een donkere huid zonder baardgroei en met littekens. Hij rook naar tijgerbalsem omdat dat helpt tegen de hoofdpijn. Hij legt altijd alles te voet af in onze stad. ‘Dat geeft niet. Ik ben gewend te lopen.’ Zijn handen zijn verfijnd met lange, ranke vingers maar afgebeten nagels. Hij keek mij aan. Hij heeft zo’n glans op zijn ogen die mensen krijgen die nooit huilen.
Bij de koffiewinkel waar ik ’s ochtends wel eens koffie haal, werkt een man met een zachtaardige oogopslag. Hij heeft een gesoigneerde baard en geen littekens. Hij importeert koffiebonen vanuit Sumatra, Ethiopië, Colombia en Eritrea, hij neemt ze rechtstreeks van de boeren af. Laatst zei hij: ‘Sierra Leone komt er misschien aan als het volgende project doorgaat. Maar nu met ebola moeten we er maar even niet komen.' Hij lachte. Hij kan bevlogen vertellen over het wassen van bonen, het drogen, over de finesses van het branden en de suikers, oliën en aroma’s die dan vrijkomen. Hij zegt dat er toch eigenlijk niets boven het eerste kopje koffie van de dag gaat. En dat hij elke dag weer zo blij is dat hij mensen dat kan schenken.
‘Een bakkie troost,’ probeerde hij vanochtend, toen een jonge moeder met een ingepakt kindje de winkel binnenkwam. Ze waren bleek en vrolijk van de kou. De vrouw vroeg hem naar de mindfulnesscursus die op een bord in de winkel aangekondigd wordt. Ik wil ook kinderen denk ik. Ik ben een gelukszoeker. Ik trok een gekke bek naar het ingepakte kindje en probeerde te genieten van de cappuccino.
De jongen uit Sierra Leone gelooft dus in God. God is goed. Sommige Nederlanders geloven in God en nemen dan een Afrikaanse jongen die gelooft in God op in hun huis. Misschien hoeft dat laatste niet eens, hoeft hij niet te geloven in God om een kamer te krijgen. Het is altruïsme of godsvrees of iets ertussenin, of misschien is het gewoon eenzaamheid dat deze mensen drijft tot barmhartigheid. Ik bewonder die mensen en ik vind ze een beetje eng.
In het café legt het barmeisje uit dat zelfs de bitterballen gemaakt zijn van runderen en varkens met drie sterren voor dierenwelzijn. Ze is trots want ze heeft zelf lang gelobbyd bij de baas om dat voor elkaar te krijgen. De mannen met dikke buiken bestellen bitterballen. Het barmeisje draagt kleren van kledingfabrieken uit Bangladesh waar kinderen werken. Daar hebben we het al eens over gehad en dat is ook vreselijk, maar je kunt niet overal rekening mee houden.
Ik bestel nog een biertje van het geld dat ik heb verdiend vandaag, ook omdat ze maar niet terug sms’t. Uiteindelijk komt er altijd een moment dat ik mezelf weet te overtuigen dat het goed is dat ik die jongen morgen weer zie en dat ik hoor bij de groep die het verder ook niet weet. De twijfelaars. En voor de zekerheid leg ik mezelf langs de meest grove meetlat die ik ken. Ik heb niemand vermoord, ik heb niemand verkracht, ik steel niet. Langs deze meetlat gelegd, deug ik.
Bram de Ridder (29) studeerde sociologie en geneeskunde en is in opleiding tot psychiater. Hij schrijft zowel fictie als non-fictie voor diverse literaire magazines en dagbladen.