Er was eens iemand die heel veel druiven at. Hij at zoveel druiven dat hij hoopte ooit volledig uit druiven te bestaan. In het puntje van zijn duim zou druif zitten. In de puntjes van zijn tenen zou druif zitten. Hij zou op de scan van de dokter kunnen kijken en voor het eerst de binnenkant van zijn lichaam herkennen. Hij had druiven immers eerder in het echt gezien. Er hoefde niemand meer uit te vogelen hoe zijn lichaam in elkaar stak. Toen realiseerde hij zich dat een lichaam vol druiven niet in leven kon zijn. Niet zoals een mens dat kon.
***
Er was eens iemand die iemand anders in een vogel zag veranderen. Lela en Sandra stonden met z’n tweeën op een bankje in het park. Lela’s vader en Sandra’s moeder hielden van vogels kijken. Ze hadden hun kinderen bij de speeltuin neergezet zodat ze zelf even door hun verrekijker konden kijken. Ze hoopten op een soort die ze nog niet eerder gevonden hadden.
‘Kijk,’ zei Lela. ‘Ik ben een vogel.’
En Sandra keek, maar ze zag geen vogel.
‘Hoe dan?’ vroeg ze.
‘Zo,’ zei Lela, en ze vouwde haar armen tot het vleugels waren, haar mond trok ze zo lang uit dat het een snavel werd.
‘Wat voor een vogel ben je dan?’
‘Een kraanvogel.’
Sandra wist niet zeker hoe een kraanvogel eruitzag, maar ze wist: niet zo. En toch vloog Lela al door de lucht. Ze vloog recht op de zon af, en Sandra keek toe, tot Lela een stipje aan de lucht werd. Sandra riep naar het stipje, maar het zei niets terug. Het bleef stil in de lucht hangen, alsof het daar altijd al gehangen had.
Was het Lela nog wel? Sandra riep haar moeder en Lela’s vader, omdat Lela in een stip veranderd was en ze het zeker wilde weten. Lela’s vader en Sandra’s moeder kwamen met hun verrekijker en Sandra keek door de twee glazen rondjes naar de stip, die nu groter was en scherper, maar het was nog steeds een stip. Ze liet Lela’s vader naar de stip kijken, vroeg of dit haar kon zijn. Hij keek naar de lucht, ze wees naar waar hij de verrekijker moest wijzen om de stip te kunnen zien, het lukte hem maar niet de stip te pakken te krijgen. Sandra vroeg zich af hoe Lela zich daar zou voelen. De stip leek rond en zacht en vredig. Ze strekte haar armen uit en maakte met haar handen een kommetje om de stip heen, alsof ze haar zo uit de lucht kon plukken, zoals je een kat uit een boom redt. De stip voelde warm in haar handen.
‘Rustig maar,’ fluisterde ze. ‘Rustig maar.’
‘Ik zie haar niet,’ zei Lela’s vader, nog steeds met zijn verrekijker naar boven gericht.
‘Ik heb haar hier, in mijn handen,’ zei Sandra.
Ze deed langzaam haar handen open en daar kwam Lela rennend vanachter de boom tevoorschijn.
‘Boe,’ riep Lela. ‘Gefopt.’ Ze gaf Sandra een box tegen haar nog tot een kommetje gevouwen handen.
Later vertelde Sandra dat ze Lela toen geloofde. Ze geloofde dat ze een vogel was.
‘Maar we hadden het plan van tevoren afgesproken.’
‘Ja. En toch.’
***
Er was eens iemand die dingen in haar zakken bewaarde. De zakken kwamen op een gegeven moment zo vol te zitten dat ze begonnen te bollen. Ze had weleens met haar handen gevoeld naar dingen die zich daar verzamelden: lucifers, zakdoekjes, stenen, elastiekjes. Ze vond alles de moeite waard te behouden. Tot de zakken van haar jas zo zwaar werden dat ze, als ze de jas aanhad, iets vast moest houden om niet voorover op de grond te vallen. Toen heeft ze ook zakken aan de achterkant van haar jas genaaid, waar ze spullen in kon bewaren.
***
Ze zochten elkaar nooit echt op, Lela en Sandra. Alleen als hun ouders samen dingen deden en zij als vanzelf mee werden getrokken, dan deden ze dingen samen. In parken rondhangen tot hun ouders klaar waren met vogels kijken, bijvoorbeeld. Tot Sandra op het schoolplein aan Lela vroeg of ze haar stenenverzameling wilde komen bekijken.
De stenen lagen langs de randen van haar kamer verspreid. Lela liep langs de stenen, stond soms even stil om ze van dichtbij te bekijken.
‘Ze hebben nog geen huis,’ zei ze toen.
‘Hebben ze een huis nodig dan?’ vroeg Sandra.
Lela pakte een steen op. Ze keek er aandachtig naar.
‘Anders vatten ze kou.’
Ze maakten van karton een huis voor de stenen. Het werd hun gezamenlijke project: een kartonnen, vrijstaand huis met kamers en kartonnen bedden en kartonnen stoelen en kartonnen tafels en kartonnen wasmachines. Ze legden de stenen om de beurt in het huis. Ze legden ze in bed, onder de dekens, ze verzonnen levens voor ze. Zo was er Jochem, die naar kantoor ging en daar op kantoor zijn jas elke werkdag weer aan hetzelfde haakje hing. Dat was zijn lievelingshaakje.
Langzaam begonnen ze steeds meer kartonnen huizen te bouwen, tot ze een kartonnen dorp hadden waar de verzamelde stenen in woonden. Elke steen kreeg een eigen plekje. In bed, of aan tafel, of buiten op straat, of onder de douche. Elke steen kreeg een eigen taak, een levensdoel.
Lela raapte een steen op.
‘Nu ben ik Michiel,’ zei ze. ‘Michiel is pianist.’
Ze raapte nog een steen op.
‘En nu ben ik Tarisha, die is bouwvakker.’
Op een dag pakte Lela een steen op en zette die in de kartonnen tuin neer.
‘Dit is een boom,’ zei ze.
Ze liep naar buiten, de tuin in. Daar ging ze in het gras staan.
‘Heb je het niet koud?’ vroeg Sandra na een tijdje.
‘Ik ben een boom,’ zei ze.
Ze stond de hele dag stil in de tuin en Sandra keek toe.
***
Er was eens iemand die voor een lantaarnpaal stond. De lantaarnpaal zag er krachtig uit, vond hij. Hij rechtte zijn rug, klemde zijn kaken op elkaar. Hij deed zijn best om ook een lantaarnpaal te zijn. Zijn armen hield hij stil, zijn benen, zijn hoofd. Zijn adem werd rustig.
Is er iemand die de lantaarnpalen aanzet? dacht hij.
Toen hij thuiskwam, nadat hij een tijd lang lantaarnpaal geweest was, ging hij achter zijn computer zitten en zocht hij op of er iemand is die lantaarnpalen aanzet.
***
Sandra stond voor de gymzaal van haar middelbare school, waar het brugklasfeest al begonnen was. Ze zocht naar Lela. Ze keek door het raam van de gymzaal naar binnen, naar de schuifelende mensen. Ze had een jurkje aangedaan en plots wist ze niet meer waarom.
Ze zag Lela zitten, ze zat gehurkt achter de struiken van de schooltuin. Lela raapte takken bijeen en stak deze aan. Uit haar tas haalde ze brandolie, die ze in scheutjes over het vuur goot. Het verlichtte haar hele gezicht. Ze veegde haar vettige vingers af aan haar broek. De takken zouden na afloop zwart zijn en verstrooid in stukken op de grond liggen.
Sandra ging naast haar zitten en ze keken samen naar het raam waar Mirjams mond volledig in die van Jasper verdween. Ze haalde een steen uit haar schoudertasje. Ze kneep erin.
Het vuurtje was zo groot geworden dat een struik in de fik vloog.
‘Stop,’ zei Sandra. ‘Dit is veel te gevaarlijk.’
‘Noem je dit gevaarlijk?’ antwoordde Lela. ‘Ik ken nog veel gevaarlijkere dingen.’ En ze wees met de brandolie naar het gymlokaal.
‘Oh nee nee nee,’ zei Sandra.
‘Of nee, ik weet iets beters.’ Lela wees naar de steen die Sandra vasthield.
‘Gooi die door de ruit heen,’ zei ze.
‘Nee, echt niet,’ zei Sandra. Ze omsloot de steen met haar vingers.
‘Dit is Joaquin. We hebben hem gisteren nog in bed gelegd. Ik wil hem laten zien hoe de brugklas eruitziet.’
‘Joaquin kan vliegen. Gooi hem door de ruit heen.’
‘Nee,’ zei Sandra, en ze stopte de steen in haar broekzak, rende naar haar fiets en reed naar huis. Ze liet Lela achter met de brandende struik.
Dit is een fragment uit Tussen de randen van een aquarium, waarmee Ettie Edens deze zomer afstudeerde bij de opleiding Creative Writing aan ArtEZ. In deze fragmentarische bundel veranderen mensen onder andere in een hoopje, een steen, een natuurkundedocent, water, iemand die limonade drinkt en een lantaarnpaal. Het verhaal is een zoektocht naar het vasthouden en loslaten van identiteit, met de vraag: wie ben je als je alles kunt zijn? En kun je wel alles zijn? Omringd door verschillende iemanden zoeken hoofdpersonages Sandra, Lela en Edo zich een weg door die vragen. Hierbij is het vooral aan de lezer zelf om te ontdekken waar het verhaal voor hen over gaat. Om dit werk te bestellen, kan je mailen naar: edensettie@gmail.com

Ettie Edens (2000, zij/haar) schrijft graag ietwat vervreemdende verhalen - die bijvoorbeeld gaan over het graven van een gat, achterblijven in een trein, een voorwerp worden of de zoektocht naar een windmolen - waarbij ze zich al schrijvende steeds meer dingen begint af te vragen. Ze studeerde af aan de opleiding Creative Writing met haar afstudeerwerk Tussen de randen van een aquarium, dat genomineerd werd voor de Afstudeerprijs 2023.

Charlotte Peys is cultuurwetenschapper en illustrator en woont en werkt in Gent (België). Haar werk is steeds gebaseerd op observatie en onderzoek. Ze illustreert om te onthouden, te verzamelen, te vertellen, te ordenen en te onderzoeken.