Asset 14

Jari

Jari

I
Het is 24 juli 2002. Op tv dreigt Michael Boogerd een touretappe te winnen. Op tafel staat een rood blik kliktabak met ernaast een hulzenstopper en een kristallen asbak. Door de woonkamer golft het stemgeluid van Mart Smeets. Hij heeft het over een jongen die meeging op de Galibier, alleen ging over de Col de la Madeleine en nu bezig is met een fe-no-me-na-le solo. Maar mijn vader lijkt het niet te horen. Hij zit op het puntje van de bank en lijkt diep in gedachten verzonken. Zo nu en dan blaast hij witte wolkjes uit, de lucht in, terwijl zijn ogen snel en ongecontroleerd heen en weer schieten – alsof iemand ze, vanaf een afstandje, met een joystick bestuurt. En als hij – zonder te kijken – een bakje Japanse zoutjes over het tapijt kiepert, klinkt het: ‘Godverdomme zeg. Welke idioot heeft dit dan ook hier neergezet?’

Als mijn vader na een tijdje indommelt, vindt er op de flanken van de La Plagne een boeiend gevecht plaats. In de hoofdrol Michael Boogerd, met vlak achter hem Lance Armstrong en weer vlak daarachter een Spanjaard. Ik staar naar Boogerds witte tanden, zijn verwrongen glimlach, en tel de keren dat het kettinkje zijn borstkas raakt. ‘Het doet ons denken aan Theunisse,’ schreeuwt Smeets. ‘Maar Theunisse was toen… en Boogerd is nu… ópnieuw een jongen van het vlakke land die De Grote Alpenetappe wint. Een doodgewone jongen uit Den Haag.’

Nadat Boogerd zijn kettinkje heeft gekust en over het krijt van de finish is gegleden, valt het me ineens op dat er buiten een dof gebonk te horen is. Er zit nét geen ritme tussen de klappen en het lijkt er zelfs op dat de stilte tussen de ene bonk en de andere bonk steeds korter wordt. Als ik even later tegen de balustrade van onze galerijflat leun, spot ik de bron van het geluid. Het is een jongen die achter een versleten bal aanrent. Zijn kastanjebruine matje wiegelt over zijn wit-rood-witte shirt en als hij plots omhoogkijkt, zie ik de donkerste ogen die ik ooit in een bleek gezicht heb zien staan. ‘Hé, jij daar!’ breng ik met een knikje uit. ‘Hoe heet je?’ Een tijdlang zegt hij niets. Hij hurkt zelfs eventjes om een nieuwe knoop in zijn veters te leggen. Dan start hij een dribbel die eindigt bij een van de garageboxen. Hij juicht, steekt triomfantelijk zijn vuist in de lucht en zet een commentatorstem op: ‘In de negenentachtigste minuut bent u getuige van een prachtig doelpunt. Misschien wel de verlossende treffer. En jawel… u heeft het goed gezien… ook deze goal komt op naam van de ongrijpbare Jari.’

Je wil graag ieder probleem in de wereld oplossen, maar zo werkt het niet.

II
Het is 26 januari 2003. Aan de Belgische kust, ten zuiden van Oostende, zijn vogels aangespoeld die besmeurd zijn met olie. De groezelige zeekoeten waggelen met pinguïnachtige pasjes door het scherm. ‘Ik haat vogels,’ zegt mijn vader. ‘Vooral zwarte vogels.’ Ik trek mijn knieën op, sla mijn armen eroverheen en probeer me zo klein mogelijk te maken. Jari, denk ik, ik moet naar Jari. En ik weet zeker dat Elma, die iedere woensdagmiddag speciaal voor mij naar school komt, als de klaslokalen leeg zijn en het plein verlaten is, dat óók een goed idee vindt. ‘Sinds je Jari kent,’ zei ze nog niet zo lang geleden, ‘lijken de woorden in je logboek minder zwaar. Alsof je – ergens onderweg – allerlei ballast… allerlei pijn… hebt afgeschud.’ Het klonk als een vanbuiten geleerde tekst, als een zinnetje dat ze weleens vaker gebruikt, maar toch knikte ik bevestigend toen Elma vroeg: ‘Ervaar je dat zelf ook zo?’

We zitten op de rugleuning van een bankje. De zolen van Jari’s schoenen omklemmen een witleren bal met daarop het logo van ABN AMRO en de handtekeningen van onze favoriete spelers, maar het lukt mij niet om hun namen langer dan twee tellen te onthouden. Steeds krabbelen besmeurde vogels omhoog in mijn gedachten. ‘Je hebt moeite met loslaten,’ zei Elma eens. ‘Je wil graag ieder probleem in de wereld oplossen, maar zo werkt het niet.’ Als Jari mijn ernstige gezicht ziet, dreunt hij de namen van de spelers een voor een op. Bodgan Lobont, André Bergdølmo, Petri Pasanen, Shota Arveladze. Om vervolgens te vragen of ik zeven miljoen euro voor die Bosnisch-Kroatische spits uit Malmö écht niet wat te gortig vind. En dan staat Jari voor me en legt hij een hand op m’n knie. ‘Gaat het een beetje, is alles oké?’ Ik vertel hem over de veren die aan elkaar kleven, dat ze niet meer kunnen vliegen, dat ze kouder en kouder worden, over hun gefluit dat steeds heser wordt, over hoe ze eigenlijk, praktisch gezien, sterven in slow motion. Een tijdlang staart Jari me aan, en dan graait hij wat in zijn fanny pack. Na een seconde of twintig reikt hij zijn wijsvinger aan met op het topje ervan iets dat op poedersuiker lijkt. ‘Neem maar,’ zegt hij. ‘Gekregen van een vriend. Het helpt echt.’ Ik neem een likje van het fijngemalen spul en merk op hoe bitter het is. Jari lacht, neemt zelf ook een likje en komt weer naast me zitten. Hij mompelt iets over zeekoeten. Dat ze over niet al te lange tijd zullen uitvliegen. Dat mijn hoofd straks weer helemaal leeg is. Of, in ieder geval, leeg voelt.

III
Het is 26 augustus 2003. Jari en ik kijken samen naar het ochtendnieuws met Jeanet Schuurman. Ze vertelt over een wijk in Wilnis waar het water, na een ongelukkige dijkdoorbraak, tot kniehoogte is gekomen. Volgens een verslaggever ter plaatse is de situatie redelijk onder controle en stroomt er geen nieuw water de wijk in, omdat er een damwand in de ringvaart is geplaatst. Slachtoffers zijn er niet, wel worden er ongeveer vijftienhonderd mensen geëvacueerd naar een nabijgelegen sporthal. Hoewel het schijnsel van de ochtendschemer pas net verdwenen is, kleven de sliertjes van Jari’s kastanjebruine matje al tegen zijn nekhuid. Hij wiebelt onrustig van zijn ene bil op de andere en pakt om de paar tellen zijn Nokia 3310 van tafel. Na een poosje zegt hij: ‘Weet je hoe lang deze batterij meegaat?’ Ik kijk hem vragend aan. ‘Drie dagen. Drie. Focking. Hele. Dagen.’ En dan klinkt er een bliep. ‘Ik ga,’ zegt Jari, ‘hij is er.’ Ik weet dat hij liever niet heeft dat ik hem volg. Toch razen we samen over de galerij, de portiektrap af, waar we onze neuzen tegen de urinewalm beschermen door onze shirts op te trekken, en zien we eenmaal beneden de Alfa Romeo 156 staan. Zwijgend staar ik naar de wagen die ik vooral ken van een reclamespotje waarin Catherine Zeta Jones de achterklep opent om vervolgens, schurend tegen de handgeschakelde versnellingspook, achter het stuur plaats te nemen. Terwijl Jari rechts achterin gaat zitten en de bestuurder nog druk bezig is met het verstellen van zijn elektrische buitenspiegels, betrap ik mezelf erop dat ik m’n handen naar mijn hoofd heb gebracht. Ik wil Jari slaan, omhelzen, overhoopsteken, vastlijmen, troosten. ‘Waarom nou toch?’ schrijf ik, jaren later, op een pagina van mijn zoveelste logboek. In een glimp zie ik Jari’s hoofd naar beneden zakken, en dan verdwijnt de 156 de hoek om. In de verte klinken de wiekslagen van een helikopter die onderweg is naar Wilnis – waar woonboten als doodgeknuppelde pelsrobben zijn achtergelaten in de drooggevallen vaart.

Het gaat namelijk als volgt: binnen klinkt een Nokia, buiten een claxon.

IV
Het is 17 augustus 2004. Om de rookmelder in onze woonkamer zit een dun, fijnmazig netje met elastiek erin. Zelfs toen mijn vader er een aantal keer tegenaan had geslagen, bleef het ding piepen, en heeft-ie uiteindelijk – noodgedwongen – bij buurvrouw Thea moeten aankloppen met de vraag of zij toevallig nog een oude vaatdoek of ongebruikte schoenendoos had liggen. In eerste instantie wilde ze niets met hem te maken hebben, ze had zelfs ‘Rot op, vuile hond!’ geschreeuwd, maar toen mijn vader ons keukenmes liet zien – het mes was bot, dus ze hoefde zich geen zorgen te maken – mocht hij Thea’s flat binnen om te kijken of er toch iets bruikbaars tussen haar spullen lag. In een van de laatjes van haar badkamerkast vond hij, tussen tandenragers, tampons en terpentine, een lila haarnetje van het merk Hygonorm.

Door de rooksluier heen zien mijn vader, Jari en ik hoe Leontien van Moorsel goud pakt op de Spelen. Vlak na haar race noemt vader Van Moorsel ‘een lekker wijf’ om nog geen tien tellen later, met een bord rundergehakt op schoot, in slaap te sukkelen. ‘Hij lijkt wel dood,’ zegt Jari na een tijdje. Ik kijk hem verbaasd aan. ‘Wat bedoel je?’ ‘Nou, wat ik je zeg… hij lijkt wel dood.’ ‘Gast, je hoort hem toch ademen. Ben je doof ofzo?’ Opeens voel ik woede, en iets van angst, en speur ik met mijn ogen schichtig naar zijn blauwpaarse ader die altijd zo opzichtig klopt. Dan zegt Jari: ‘Als hij doodgaat, moet je hem laten verbranden. Dat hebben wij ook met ons pa gedaan. Bij ons staat-ie op de vensterbank, tussen een kerststukkie van vroeger en de Veronicagids. Om ervoor te zorgen dat mam geen gekke dingen doet.’

V
Het is 25 februari 2005. Mijn vader is al een paar dagen van huis. Waar hij precies uithangt weet ik niet. Omdat Elma een tijdje geleden zei dat te veel stilte ook niet goed is voor mijn hoofd, slaapt Jari for the time being in het tweepersoonsbed van mijn vader. En daarom staan wij nu – dicht naast elkaar – op het smalle balkon. Een poosje leunt Jari’s elleboog tegen mijn onderarm, en dat voelt vertrouwd, verdomd vertrouwd, als een soort van bloedbroederschap. Wanneer hij zijn elleboog (toch weer) intrekt, gloeit mijn huid nog minutenlang na. En dan dringen er vanuit de woonkamer flarden nieuws tot ons door. ‘Hoor je dat?’ vraagt Jari. ‘Het schijnt dat er op Schiphol gruwelijk veel diamanten zijn gestolen…’ Er volgt een stilte, die lang en aangenaam is, en tevens ook onze laatste blijkt te zijn.

Het gaat namelijk als volgt: binnen klinkt een Nokia, buiten een claxon, Jari loopt weg. Met de bal onder zijn oksel, strak tegen het bovenlijf. Eenmaal beneden dribbelt hij als een schaduwspits naar de rand van het uitlaatveldje, met zijn rug naar de 156, en dan een schaar, een kapbeweging, een schot, de bal hoog in de lucht. ‘Deze auto is geen afgepeigerde hengst, maar een veulentje dat opgewekt door de wei raast,’ had iemand ooit eens op televisie gezegd. En toen weer zo’n luide bonk. De bal stuitert, komt steeds minder hoog, blijft uiteindelijk liggen. ‘Dag Jari,’ hoor ik mezelf fluisteren. ‘Dag Jari.’

Ik haal mijn schouders op en laat de stilte de stilte zijn.

VI
Het is 7 juli 2005. Op televisie het dampende karkas van een Londense stadsbus. Tegenover mij zit Elma, die voor de verandering niet op school maar bij ons thuis is. Het is vooral haar pruimpaarse brilmontuur dat mijn aandacht trekt – of zijn het die vreemde, zeshoekige glazen? En waarom gedragen mijn ogen zich als vogels tijdens een voorjaarstrek? Opgewonden, opgefokt, op zoek naar geborgenheid – het vertrouwde patroontje van ons reliëfbehang volgend.

Als ik even later tegen de balustrade van onze galerijflat leun, flitst de gedachte door mijn hoofd dat ik dit alles had kunnen voorkomen. Of tenminste een deel ervan. Ik staar naar de plek waar de 156 verschillende keren heeft gestaan en verzin scenario’s waarin Jari het had gered: in één spring ik op de motorkap en sla ik met een pook, op het ritme van Axel F’s Crazy frog, het glas aan gruzelementen. In een ander verandert de koppeling in een driftige draak die, met zijn scherpe klauwen, de knieschijf van de bestuurder tot poeder vermaalt. En dan, plotsklaps, Elma’s stem. ‘Gaat het?’ klinkt het zacht. Ik glimlach droevig. Ze glimlacht droevig terug. En dan steekt ze haar hand naar me uit en trekt me zachtjes tegen zich aan. ‘Wat gaat er toch allemaal om in dat koppie?’ vraagt ze hardop af. Ik haal mijn schouders op en laat de stilte de stilte zijn. En dan kijken we samen naar de vogel die, een meter of twintig van ons vandaan, neerstrijkt op een waslijn. Hij tuurt rusteloos om zich heen, omklemt met zijn blauwgroene pootjes de stalen kabel en richt zich dan tot ons. Secondenlang staart de vogel ons strak aan: zijn zwartglimmende voorhoofdschild een tikje omhoog; zijn ogen krachtig rood, alsof ze bloeden. En dan spreidt hij zijn vleugels, en zeg ik Elma dat er nét geen ritme tussen de klappen zit.

Mail

Dave Boomkens jogt het liefst in zijn Zlatan Ibrahimović-shirt langs de Maas. Daarnaast leest en schrijft hij graag. Zo schreef hij onder meer 'Liesbeth List, de dochter van de vuurtorenwachter' en richtte hij, samen met dichteres Ellen Deckwitz en kinderboekenschrijver Edward van de Vendel, Eurostory op.

Melissa de Gier is een Utrechtse illustrator, die vooral werkt vanuit een drijfveer van eigen gevoelens, angsten en ervaringen. Door onderwerpen volledig uit te pluizen tot er niets meer te pluizen valt, komt ze het liefst tot een verrassend herkenbare uitwerking. Haar werk is knullig realistisch, met een grillig lijntje en net wat te veel verflaagjes over elkaar heen.

Hard//hoofd is gratis en
heeft geen advertenties

Steun Hard//hoofd

Ontvang persoonlijke brieven
van redacteuren

Inschrijven
test
het laatste
De sofaconstante

De sofaconstante

Uschi Cop schreef een claustrofobische verhalenbundel over zes levens die getekend zijn door een verlangen naar zingeving. De sofaconstante is een voorpublicatie van een van die verhalen uit haar bundel 'Zwaktebod'. Lees meer

Voesten

Voesten

"Misschien is dat man zijn hier: hetzelfde bewegen als de anderen." Voesten van Werner de Valk is een kort verhaal over een eiland met een duistere traditie en over het moeten bewijzen van mannelijkheid. Lees meer

Muze

Muze

Loren Snel schreef een roman over hoe samen te zijn met een ander en intussen trouw te blijven aan jezelf. Haar debuut verschijnt 25 oktober bij uitgeverij Prometheus. Hier lees je een voorpublicatie. Lees meer

Geef de dag een naam

Geef de dag een naam

Op een hete zomerdag wordt Felipe zwetend wakker. Deze dag, die heet en broeierig is, brengt hem uit evenwicht, tot hij uiteindelijk doet wat hij gezworen had nooit te doen: hij begint te drinken. Een fragment uit de afstudeernovelle van Tiemen Hageman over het verleden proberen los te laten, het leven ruimte geven en adolescent worden. Lees meer

Tussen de randen van een aquarium

Tussen de randen van een aquarium

Wie ben je als je alles kunt zijn? In het fragmentarische afstudeerwerk van Ettie Edens veranderen mensen onder andere in een hoopje, een steen, een natuurkundedocent, water, iemand die limonade drinkt en een lantaarnpaal. Lees meer

Mycelium

Mycelium

Wat als schimmelsporen zich met iedere adem dieper in je longen graven? Met ‘Mycelium’ won Olga Ponjee de juryprijs van Het Rode Oor 2023, de erotische schrijfwedstrijd van Vlaams-Nederlands huis deBuren. Lees meer

Bösendorfer 1

Bösendorfer

Bij Snelders blinkt de piano van het poetsen en de handen van de vijftigjarige eigenaar zijn door ouderdom stram geworden. Wat gebeurt er als een twintiger op bezoek komt om de Bösendorfer te bezichtigen? Met ‘Bösendorfer’ won Nick De Weerdt Het Rode Oor 2023, de erotische schrijfwedstrijd van Vlaams-Nederlands huis deBuren. Lees meer

In mijn droom besta ik uit pixels

In mijn droom besta ik uit pixels

Terra van Dorst keek maandenlang naar livestreams van pleinen en stranden. Dit vertaalde ze naar gedichten over een straat waarin ze haar ouders vindt, een man die haar een sjaal wil verkopen waar je in kan wonen en de zee. Het resultaat is de bundel 'in mijn droom besta ik uit pixels' waarmee ze deze zomer afstudeerde bij de opleiding Creative Writing aan ArtEZ. Lees meer

Pulpa

Pulpa

Ileen Rook schreef een afstudeernovelle over autoriteit, de supermarkt en een teveel aan tanden. Wie is Aline, waar komen al die tanden vandaan en hoe kan ze grip krijgen op een realiteit die steeds verder van haar verwijderd raakt? Lees meer

:Voorpublicatie Magazine Aaah: Mijn vader de eendenmosseljager

🎧 Mijn vader de eendenmosseljager

‘Dat zijn de zenuwen, die horen erbij. Een goede percebeiro is altijd bang.’ Een voorpublicatie uit Aaah!, het nieuwe magazine van Hard//hoofd. Lees meer

Notes on Ken

Notes on Ken

‘Camp is de organisator van het feestje, en strooit nog wat extra glitter over je heen wanneer je arriveert.’ In Notes on Ken analyseert Caecilia Rasch Earring Magic Ken, neonkleurige beenwarmers, Barbiecore fitc checks en de kenmerkende campy esthetiek. Lees meer

Ik kan u nergens vinden

Ik kan u nergens vinden

In dit verhaal van Werner de Valk, praten twee huisgenoten onder het genot van een glas wijn over het bestaan van God. Nooit een goed idee als je je ergert aan elkaar. Lees meer

Biecht

Biecht

‘Ik ben buschauffeur en ik rijd altijd expres de halte een paar meter voorbij zodat alle wachtende mensen een drafje moeten inzetten om de bus toch te halen.’ Een verhaal van Hanne Craye dat je leidt langs zonden, intieme geheimen en de juridische voorwaarden van een biecht. Lees meer

Een bui

Een bui

In dit verhaal neemt Tessel Veneboer je mee naar hartje Parijs. Een jonge vrouw en een oudere man treffen elkaar. Terwijl ze praten over films, de wijn en ‘de meertaligheid van zijn twee dochters’, verschuift haar blik op de stad om haar heen en op zichzelf. Lees meer

Nooit meer vliegen

Nooit meer vliegen

‘Het is een gedoe om je van de dode vogels te ontdoen. Je weet ook niet goed hoe dat moet, lichamen bergen.’ In dit verhaal van Esther de Soomer vliegen de vogels moedwillig tegen je raam, scroll je door artikelen over te vroeg bottende bomen en komt je buurvrouw langs met haar kat die gek wordt van je roofvogelgeluiden. Lees meer

:‘Een zeer stellige manier van tegenspreken’ : Een interview met Ester Naomi Perquin

‘Een zeer stellige manier van tegenspreken’: Een interview met Ester Naomi Perquin

‘Er is een reden waarom de meeste dichters niet kunnen autorijden.’ Julia de Dreu interviewde Ester Naomi Perquin over haar nieuwste bundel, geloven, chagrijnige kippen en porseleinkastjes. Lees meer

:Poetry International X Willem de Kooning Academy: Gedicht zoekt beeld (deel 2) 5

Poetry International X Willem de Kooning Academy: Gedicht zoekt beeld (deel 2)

Deel twee van de samenwerking tussen Poetry International en Willem de Kooning Academy. Achttien studenten lieten zich inspireren door het werk van de dichters van het 53ste Poetry International Festival. Alle illustraties zijn gedurende het festival te zien in een expositie in LantarenVenster en op de route tussen de festivallocaties op Katendrecht. Lees meer

Eén tarotlezing verwijderd van

Eén tarotlezing verwijderd van

‘Mijn navel is een portaal / Ik smeer hem in / met etherische oliën / in de hoop dat het ruimte creëert / om mijzelf in te kunnen verbergen.’ Sander Ausems schreef een gedichtenreeks over het verlangen om grip te houden op een steeds sneller veranderende wereld. Lees meer

Gedicht zoekt beeld (deel 1) 2

Poetry International X Willem de Kooning Academy: Gedicht zoekt beeld (deel 1)

Hoe kun je poëzie ook anders ervaren dan via de bundel of op het podium? Achttien studenten illustratie van de Rotterdamse Willem de Kooning Academie lieten zich inspireren door het werk van de dichters van het 53ste Poetry International Festival (9 – 11 juni Rotterdam). Hard//hoofd presenteert een selectie van hun illustraties in combinatie met de gedichten. Alle achttien zijn gedurende het festival te zien in een expositie in LantarenVenster en op de route tussen de festivallocaties op Katendrecht. Lees meer

De diepte in

De diepte in

Wie heeft woorden nodig als je elkaar aan kunt raken? In dit verhaal van Martien van Agtmaal lees je over liefde diep in de zee. Lees meer

Lees Hard//hoofd op papier! 

Hard//hoofd verschijnt vanaf nu twee keer per jaar op papier! Dankzij de hulp van onze lezers kunnen we nog vaker een podium bieden aan aanstormend talent. Schrijf je nu in voor slechts €2,50 per maand en ontvang in maart je eerste papieren tijdschrift. Veel leesplezier!

Word trouwe lezer