De wereld staat in brand en dat kan niet onbeschreven blijven. Het koloniale verleden wordt veel besproken, vooral doen maar dan met wat gêne, zegt Yoren Lausberg.
Er wordt nogal wat af gedebatteerd over schaamte en schuldgevoelens. Zo veel zelfs dat De Groene Amsterdammer 2017 afsloot als het jaar van de schaamte. Bronnen van schaamte waren met name #MeToo, Zwarte Piet en de Amerikaanse beeldenstorm waarbij beelden van Robert E. Lee ter aarde moeten, en in Nederland die van J.P. Coen en De Ruyter onderwerp van discussie werden. Hoewel hier nog geen standbeeld neergehaald is, en het er ook niet naar uitziet dat dit binnenkort gaat gebeuren, wordt er wel vaak gesproken over een beeldenstorm.
Ik wil graag een lans breken voor die schaamte, schaamte wordt snel gezien als een sta-in-de-weg, iets waar je jezelf van moet ontdoen zodat je onproblematisch verder kan leven. Daarmee wil ik ons niet vrijspreken van schaamte. Want ja, zwarte piet is racisme, dat er nog steeds Jan Pieterszoon Coen en Michiel de Ruyter onkritisch vereren –hoewel beide zeemannen verschillende rollen hebben in onze geschiedenis en De Ruyter om andere redenen verdacht danwel omstreden is dan Coen.
Tegenover deze bronnen van schaamte staan echter Kick Out Zwarte Piet, een algemeen voortschrijdend inzicht dat zwarte piet een racistische karikatuur is, en meer openbare discussie over onze eigen standbeelden. Misschien kijk ik iets te optimistisch nu, maar juist die schaamte is productief. Het laat zien dat we beginnen te merken dat er iets mis is, dat we doorhebben dat we iets hebben om ons voor te schamen. Om me even te laten inspireren door Maartje Wortel; die schaamte behoedt ons voor fouten. Hierdoor gaan we er misschien iets aan ons gedrag doen, opdat we ons in de toekomst hier niet voor hoeven te schamen – of misschien leren we een nieuwe manier van denken waardoor schaamte minder nodig is: een gevoeligheid waardoor we niet in een schaamte-reflex schieten bij de minste kritiek, maar kritiek constructief omarmen. Want, om Amade M’charek te citeren: ‘juist het ongemak helpt ons verder’.
Verder, waarheen dan? Om te beginnen naar een publieke discussie waarin we niet in de stress schieten als een museum een replica van een buste weghaalt omdat the real thing er al staat. Maar dat lijkt me vanzelfsprekend. Verder, naar een erkenning dat onze helden ook rovers waren, of in dienst stonden van de slavenhandel, dat ze – net als al je helden – geen feilloze mensen waren. In de praktijk betekent dat op zijn minst een bordje onder een standbeeld dat uitleg geeft over de rol van de desbetreffende zeeheld, en hoewel we hun daden misschien verwerpelijk vinden; onze rijkdom erop gestoeld is. Of misschien een stapje creatiever: plaats er een ander standbeeld na, en zie het als een artistieke uitdaging.
Lastiger is dat in Nederland de verering van de (koloniale) geschiedenis vooral in straatnamen te zien is. Om onder de Coentunnel een bordje te hangen is wat onzichtbaar, en om de Jan Pieterszoon Coenstraat te laten kruisen met de Poncke Princenstraat of de Tulalaan lijkt me te cryptisch. Maar het is een begin. Zo kan die lastige schaamte misschien constructief te werk gezet worden.
Beeld: Wikimedia