Googles officieuze motto luidt 'don't be evil'. Dat klinkt goed, maar we moeten wel een beetje blijven opletten. En daarbij moeten we ons niet alleen concentreren op wat zich recht voor onze ogen bevindt.
Het fijne aan even niet opletten is dat allerlei zaken langs je heen gaan. Het vervelende aan even niet opletten is dat je dan weer van alles mist. Ik lette even niet op en vervolgens duurde het weken voordat ik besefte dat Google Glass niet zomaar een proefballonnetje was – een futuristisch leukigheidje dat het goed doet op een conferentie – maar een product dat daadwerkelijk op de markt wordt gebracht.
Google Glass is een product waarvan iedereen begreep dat het een keer ontwikkeld zou worden. Het is een uitvinding die tot de verbeelding spreekt van eenieder die ooit science-fictionfilms, boeken van Orwell, Bradbury of Huxley of comics over superhelden verslond. De toekomstfantasie, utopie of dystopie, is onweerstaanbaar en bijna altijd, sommige post-apocalyptische varianten uitgezonderd, speelt technologie een hoofdrol.
De toekomst is notoir moeilijk te voorspellen en ik ben er buitengewoon slecht in
De aantrekkingskracht van een nieuwe uitvinding is vooral gelegen in de (onbeantwoordbare) vraag of het de nieuwe norm zal worden. Is een 'smartbril' over tien jaar net zo normaal als de iPod tien jaar geleden plots was – of de smartphone nu is? Wie de persfoto's en promotievideo's ziet, of (leuker) het blog White Men Wearing Google Glass bezoekt, kan het zich moeilijk voorstellen: hoe voer je een gesprek met iemand die een scherm als een piratenooglap voor zijn gezicht draagt? Aan de andere kant: de toekomst is – dixit Niels Bohr – notoir moeilijk te voorspellen en ik ben er buitengewoon slecht in. Toen ik als achtjarige bij de vader van een klasgenoot in de auto stapte en zag dat hij een autotelefoon had, dacht ik: dat is toch wel de meest achterlijke uitvinding ooit. Een paar jaar daarna verstuurde ik mijn eerste sms'je, weer wat later was ik verslaafd aan mijn 3G-verbinding.
Uiteraard was de discussie over de gevolgen die Glass voor onze privacy zou kunnen hebben al losgebarsten op het moment dat ik nog zalig onwetend was. Een zeer terechte discussie natuurlijk: als plots een significant deel van de bevolking met een camera op z'n hoofd rondloopt, is dat niet iets om licht over te denken. Zeker wanneer de gemaakte beelden direct worden doorgestuurd naar een private onderneming. Een exponentiële groei van de hoeveelheid camera's, zoals we die het afgelopen decennium ook al hebben gezien, heeft gevolgen voor de manier waarop een maatschappij wordt gesurveilleerd. Onlangs omschreef een lid van de laatste Bush-regering Google Glass als “een drone voor op je hoofd”.
Illustratie: Gemma Pauwels
Maar uiteindelijk is Google Glass een product dat door een producent 'in de markt wordt gezet'. De producent heeft baat bij veel aandacht, want het product is weinig waard wanneer de consument niet in de gelegenheid wordt gesteld ernaar te verlangen. Hoewel de gevolgen van zo'n uitvinding zich niet direct laten bevatten (of überhaupt vastliggen natuurlijk) hoeven we niet heel bang te zijn dat er dingen gebeuren zonder dat we er erg in hebben: we zitten er bovenop. Een eindeloze stroom artikelen zal worden geschreven; debatten zullen worden gevoerd; rechtszaken zullen worden aangespannen; wetenschappers zullen onderzoek doen en gadget-blogs zullen middels livestreams hun lezers deelgenoot maken van het openen van een doos.
Selectieve opwinding
En toch bleef er iets knagen. Eerst dacht ik dat het de term “augmented reality spectacles” was, die me dwarszat. Het deed onwillekeurig denken aan het Hidden Sound System van Jiskefets reclamebureau Multilul: alsof ik het moment had gemist waarop iedereen doorkreeg dat het toch een grapje was. Maar toen ik terugdacht aan de ophef die ontstond toen Google de stekker uit zijn RSS-dienst trok – “Waarom Google Reader de nek omdraaien terwijl Google+ mag doorspartelen?”, vroegen de techies vol ongeloof – realiseerde ik me dat het knagende gevoel te maken had met waar onze prioriteiten liggen. Hoe selectief onze opwinding over technologische ontwikkelingen vaak is en hoe gemakkelijk we ons laten verleiden alleen nog maar te discussiëren over dat wat zich recht voor onze ogen bevindt. In dit geval wel erg letterlijk.
Het besef dat het er iets niet klopt aan de manier waarop we een bedrijf als Google kritisch benaderen, werd versterkt toen ik een paar weken terug iets las over Kansas. Ik hoor zelden iets over Kansas, hooguit kom ik de staat tegen in een oude Lucky Luke (zelden), of tijdens een gesprek over Dorothy en haar tovenaar uit Oz (zeer zelden). En er was tijdens mijn studie wel eens gerept van het boek What's the matter with Kansas. Iets met mensen die consequent tegen hun eigenbelang in op de Republikeinse Partij stemden.
Alles wat Googles hartje begeert
Een burgemeester sprong in ijswater, een ander zwom tussen de haaien
Ik las het volgende: de Amerikaanse Federal Communications Commission schreef in 2010 een 'National Broadband Plan', waarin werd betoogd dat om glasvezelnetwerken tot een succes te maken, de markt minder gereguleerd moest zijn. Met de filosofie van deze overheidsorganisatie als wind in de zeilen trok Google in 2011 naar Kansas City om de hele stad van glasvezel te voorzien. (Meer dan duizend andere steden deden ook een poging Google binnen te halen: een burgemeester sprong in ijswater, een andere zwom tussen haaien.) Volgens het onvolprezen tijdschrift Harper's staat in het contract dat werd afgesloten dat Google toegang moet krijgen tot “[the city's] underground conduits, fiber, poles, rack space, nodes, buildings, facilities and available land. [The city] cannot charge the company for 'access or use of any city facilities … nor impose any permit or inspection fees.'”
Daarnaast kreeg Google gratis bedrijfsruimtes aangeboden en beloofde de gemeente de elektriciteitsrekening te betalen. Google hoefde in ruil voor die welwillendheid overigens niet te beloven de hele stad aan te sluiten op haar netwerk: het bedrijf deelde de stad op in 202 deelgebieden waarin minimaal 25 procent van de bevolking zich vooraf moest aanmelden voor het project (tien dollar inschrijfkosten en de verplichting een Google-account aan te maken). Gebieden waarin het quotum niet werd gehaald, zouden niet worden aangesloten. Gevolg was dat in de armere gebieden leraren en bibliotheekmedewerkers geld inzamelden om bewoners te steunen bij het betalen van de inschrijfkosten. Door deze krachtsinspanning, waarbij ambtenaren in feite vrijwillig de straat op gingen om geld op te halen voor Google, werd een meerderheid van de wijken aangesloten op het netwerk.
Uiteindelijk doet het bedrijf natuurlijk grote investeringen, misschien wel groter dan de overheid in deze tijd zou kunnen opbrengen. Maar wat krijgt Google ervoor terug? Harper's laat er geen twijfel over bestaan: veel. Mensen die ervoor kiezen het langzamere, gratis internet af te nemen staan iedere URL die ze bezoeken af aan het bedrijf (al is deze informatie geanonimiseerd). Gebruikers die kiezen voor sneller internet en digitale televisie betalen 120 dollar per maand voor de 'Full Google Experience'. Hun gedrag wordt nog gedetailleerder vastgelegd: “They will have their television-viewing habits individually tracked by Google's data-mining elves.”
Het probleem was dat Kansas zo verdomd ver weg was
Dit artikel, amper zes alinea's verdeeld over twee pagina's, bleef na lezing door mijn hoofd spoken. Iedere keer dat ik naar google.com surfte, dacht ik eraan. Het probleem was dat Kansas zo verdomd ver weg was, zo'n plek waarvan je kunt zeggen: hoe meer ik erover nadenk, hoe minder ik ervan afweet. Het gevoel dat ik me zorgen moest maken begon net een beetje weg te ebben – niet omdat zorgen niet op hun plaats waren, eerder omdat ik ze vakkundig negeerde – toen ik een recente column van Maxim Februari las. Februari schrijft wel vaker over onze blindheid inzake de (morele) gevolgen van technologische ontwikkelingen, maar deze keer sloten de laatste twee alinea's wel heel goed aan bij hetgeen me dwarszat. Februari vertelde hoe het bedrijf PinkRoccade gratis de digitale dienstverlening voor de gemeente Haarlemmermeer opzet: “De burger krijgt contact met de gemeente in de omgeving van Facebook, waar reclame wordt gemaakt die individueel is afgestemd op iedere bezoeker. De officiële informatieverstrekking lijkt van de samenwerking niet bepaald opgeknapt, maar je weet nu als burger wel dat ambtenaar Miranda je hoogstpersoonlijk restaurant Las Palmas in Rotterdam aanbeveelt.”
Publiek/privaat
Het is niet dat een vermenging van de publieke en private sectoren inherent problematisch is. In tegendeel: samenwerkingen tussen bedrijven en de overheid kunnen bij hardnekkige problemen voor verrassende oplossingen zorgen. Het wordt pas gevaarlijk wanneer niet langer serieus wordt nagedacht over de keerzijden van dit soort samenwerkingen op technologisch gebied. Het gaat mis wanneer in het denken van de publieke partij, de overheid dus, het algemeen belang niet langer centraal staat. Of wanneer dat algemeen belang te nauw of eenzijdig wordt geïnterpreteerd, bijvoorbeeld in puur financiële termen. (De aanhoudende stroom berichten uit Engeland over Starbucks, Amazon en, jawel, Google is wat dat betreft veelzeggend: deze succesvolle bedrijven blijken al jaren weinig tot geen belasting te betalen. Daartoe worden ze uiteindelijk door overheden in de gelegenheid gesteld.)
Bestuurders houden van Grote Werken
Dat is het moment waarop de gevonden oplossingen voor nieuwe (grotere en meer fundamentele) problemen zorgen. In het geval van Googles activiteiten in Kansas City is dit duidelijk zichtbaar: in plaats van op te komen voor de belangen van haar burgers gaat de lokale overheid op haar knieën voor een grote investeerder. De belofte een hele stad aan te sluiten op een glasvezelnetwerk lijkt genoeg om de belangen van burgers ondergeschikt te maken aan de wensen van een bedrijf – om vervolgens desnoods genoegen te nemen met slechts een halve stad die wordt aangesloten op het netwerk.
Het is alleszins begrijpelijk: bestuurders houden van Grote Werken. Iedere minister of wethouder hoopt op een mooie nalatenschap, vaak iets tastbaars en liefst van gewapend beton, maar een of ander masterplan is ook al heel wat. (Mijn favoriete voorbeeld van een bestuurlijke erfenis is een afgelegen rotonde ergens op Goeree-Overflakkee: het Ted Jansen Plein.) De technologische vlucht naar voren biedt natuurlijk ook een goede kans op bestuurlijke onsterfelijkheid. Ik zal niet raar opkijken wanneer over een jaar of vijf iemand voorstelt alle gemeentelijke baliemedewerkers uit te rusten met Google Glass. “Dit gesprek kan worden opgenomen, met als voornaamste doel onze dienstverlening te verbeteren.” De informatie wordt ongetwijfeld opgeslagen in de cloud. Wat u en de overheid te bespreken hebben, is meteen Googles privébezit geworden.
De gevolgen van een uitvinding als Google Glass liggen niet vast. Zoals wijlen Jan Blokker ooit opmerkte over internet: “Er is niets fataals aan internet. Internet is een gemak. En het gemak dient de mens.” Dat geldt voor vrijwel alle nieuwe technologieën: ze zijn zelden inherent gevaarlijk. Wanneer ze wel gevaarlijk worden, is dat bijna altijd omdat ze op een bepaalde manier worden gebruikt. En daar hebben we als privépersoon, die een gebruiksovereenkomst wel of niet tekent, en als burger, die via een gekozen vertegenwoordiging wetgeving kan beïnvloeden, iets over te zeggen. Maar dan moeten we dat wel af en toe doen.