Thijs Kleinpaste geeft met enige regelmaat gastcollege over een door hem bewonderde auteur. Omdat het zomer is en je in de zomer kunt doen wat je wil, dit keer een dubbele editie over het leven en werk van één van de weinige Russische schrijvers die geniaal was zonder ook gek te zijn: Ivan Toergenjev, ironische beschouwer van zijn tijd. Dit is het tweede deel, wees verstandig en begin bij het begin: hier deel 1.
Ivan Toergenjev had een tamelijk gecompliceerde relatie tot zijn eigen schrijverschap. In 1864 publiceerde hij een curieus stukje gezwollen tekst onder de titel Genoeg!, met als onderschrift "fragment uit de aantekeningen van een gestorven kunstenaar". Dostojevski gebruikte het stuk als aanleiding voor een vernietigende karikatuur van Toergenjev in Boze geesten, en Toergenjev kreeg later spijt van zijn essay. Hij prees zich gelukkig dat het onder zijn lezers niet te zeer was opgevallen. Maar die spijtgevoelens werden niet veroorzaakt door bedenkingen over de inhoud: hij had spijt omdat hij het essay te intiem vond.
In Genoeg! houdt Toergenjev een monoloog over de troosteloze zinloosheid van het bestaan. Wie weigert weg te zakken "in het slijk van zelfverloochening en zelfverachting" kan zich slechts "rustig van alles afwenden en zeggen: genoeg!". Hij zal zijn armen voor zijn borst kruisen en zijn waardigheid behouden, uit "besef van de eigen nietigheid". Alle menselijke activiteit, alle opvattingen die de mens heeft, alle dromen die hij najaagt – het is repetitieve nonsens van een "muis in een nooit vernieuwde tredmolen". Genoeg! verscheen op een donker moment in Toergenjevs leven. Zijn roman Vaders en zonen had woedende reacties uitgelokt en hij bezwoer nooit meer iets te schrijven (maar hield zich niet aan zijn eigen afspraak). Het essay laat zich nog het best lezen als een fascinerend addendum bij zijn verzameld werk, alsof Toergenjev inzicht geeft in de opvattingen die ten grondslag liggen aan zijn literaire productie. Dezelfde schrijver die het klagerige, nauwelijks noemenswaardige essay over de ijdelheid van het bestaan het licht deed zien, is de schepper van een oeuvre dat, juist door het hardnekkige ongeloof in enige betekenis, de mensheid een grote dienst heeft bewezen.
Geen ander Russisch boek, stelt de Brits-Letse filosoof Isaiah Berlin, heeft ooit zoveel ophef veroorzaakt als Vaders en zonen (1862). Recensenten links en rechts verwerpen Toergenjevs roman. Reactionairen vinden dat hij de vaders belachelijk maakt en partij kiest voor de zonen; de jonge generatie vindt dat hij een karikatuur van ze heeft gemaakt, en is kwaad omdat de held van het verhaal, Bazarov, sterft. Toergenjev schrijft bittere brieven aan vrienden en probeert het naast zich neer te leggen. Maar waarom veroorzaakte het zulke herrie?
Reactionairen vinden dat hij de vaders belachelijk maakt en partij kiest voor de zonen; de jonge generatie vindt dat hij een karikatuur van ze heeft gemaakt…
Het plot zelf is eenvoudig. Op bezoek op het landgoed van zijn vader Nikolaj Petrovitsj Kirsanov en zijn inwonende oom Pavel Petrovitsj, raken Arkadi Kirsanov en zijn bewonderde vriend Bazarov met ze in conflict. De broers Kirsanov zijn liberalen van de generatie waartoe Toergenjev ook behoorde. Ze hebben sympathieke bedoelingen voor de wereld, proberen modern te zijn, hebben een romantische natuur, zijn gematigd en ongeneeslijk slap. Arkadi en Bazarov brengen ook een bezoek aan de dichtbij wonende madame Odintsova en haar jongere zus Katja. De liefdesgeschiedenis die zich daar ontvouwt zorgt voor een verwijdering tussen de twee. Arkadi is ongeschikt voor het nihilisme. Bij hun scheiden noemt Bazarov hem, ongehinderd door vals sentiment, een slap herenzoontje. Bazarov keert terug naar zijn ouderlijk huis waar hij uiteindelijk sterft aan een infectie, alsof het leven wraak probeert te nemen op de grote nihilist door hem een koekje van eigen deeg te geven: stof is hij, en tot stof zal hij wederkeren.
Het hele conflict uit Vaders en zonen kan worden uitgebeeld in één handeling, als Arkadi zijn vader een roman van Poesjkin afpakt, en er het populairwetenschappelijke Stoff und Kraft voor teruggeeft. Bazarov (en dus Arkadi) erkent uitsluitend het gezag van de natuurwetenschappen — tot afschuw van Pavel Petrovitsj:
‘Aristocratisme, liberalisme, vooruitgang, principes, zei Bazarov ondertussen, wat een vreemde, overbodige en nutteloze woorden allemaal! De Rus kan ze missen als kiespijn.
- Wat kan hij allemaal niet missen volgens u? Als ik u zo hoor bevinden wij ons buiten de samenleving, buiten haar wetten. Neem me niet kwalijk, de logica der geschiedenis eist…
- Wat moeten we met die logica? Zonder logica komen we er ook best.
- Hoe dan?
- Heel eenvoudig. U hebt toch hoop ik ook geen logica nodig om een stuk brood in uw mond te steken als u honger hebt? Wat hebben we aan die abstracties!
Pawel Petrovitsj maakte een afwerend gebaar.
- Nu begrijp ik u niet meer. U beledigt het Russische volk. Ik begrijp niet hoe men geen principes, geen regels erkennen kan! Op grond waarvan handelt u dan?
- Ik heb u toch al gezegd, oom, dat wij geen autoriteiten erkennen, mengde Arkadi zich in het gesprek.
- Wij handelen op grond van wat wij nuttig achten, zei Bazarov. Op het ogenblik is het nuttig alles te loochenen—en daarom loochenen wij.
- U loochent alles?
- Alles.
- Wat? Niet alleen de kunst, de poëzie… maar ook… ik waag het niet uit te spreken…
- Alles, herhaalde Bazarov doodkalm.’
Pavel Petrovitsj verdedigt de beschaving zoals hij die ziet, Bazarov lacht er om en ontmaskert zijn opvattingen als romantische flauwekul. Bazarov wint die debatten moeiteloos, maar het standpunt van Pavel Petrovitsj is sympathiek: waarom moet alles vernietigd worden uit naam van de nieuwe wereld?
Bazarov is zo’n sterk karakter dat Toergenjev er van in de war raakte. In zijn memoires schrijft hij dat bevangen werd door een ‘onvrijwillige aantrekking’ tot Bazarov, en in een lange brief waarin hij zich verweert tegen de kritiek op zijn roman, roept hij uit dat, als zijn lezers niet van Bazarov gaan houden, het boek jammerlijk is mislukt. Vanaf het moment dat hij begint te schrijven, zegt hij later, belandt hij in zijn greep, en lijkt het alsof Bazarov hem meer vormt dan andersom. Toergenjev verklaart dat hij niet weet of hij van hem houdt of niet, maar hij is zeker bang voor hem. De gedachten van madame Odintsova, die kort met Bazarov flirt, zijn ook de zijne. Als ze Bazarov in zijn ogen staart, flitst het door haar heen: "Ik ben bang voor die man."
Kwaadaardigheid en eerlijkheid — die combinatie lijkt onlogisch, maar de grote kracht van Toergenjev is juist dat hij die twee eigenschappen in één karakter kan waarnemen.
In een brief die hij kort na verschijning van zijn roman verzendt zegt Toergenjev dat Bazarov "sterk, kwaadaardig, eerlijk en toch tot de ondergang gedoemd [is], omdat hij pas in het voorportaal van de toekomst staat". Kwaadaardigheid en eerlijkheid — die combinatie lijkt onlogisch, maar de grote kracht van Toergenjev is juist dat hij die twee eigenschappen in één karakter kan waarnemen. Want waarom kan iemand eigenlijk niet allebei tegelijk zijn? Gedwongen een keuze te maken zou Toergenjev kiezen voor zijn held, maar eenvoudig is dat niet. Hij schrijft dat hij het wereldbeeld van Bazarov deelt (met uitzondering van zijn afwijzing van de kunst), maar Toergenjev doet zich daar flinker voor dan hij is. Hij deelde Bazarovs afkeer van leugenachtigheid, maar hij kon zich niet vereenzelvigen met waar hij voor stond. Toergenjev voelde sympathie voor de jonge radicalen, maar wees hun methodes af; hij steunde ze af en toe financieel, maar vernietigde in zijn romans alle illusies die ze zich in hun hoofd haalden. Berlin typeert zijn band met de jongere generaties als volgt: "Het wekte zijn weerzin, maar boeide hem hevig."
Toergenjev schreef in zijn dagboek dat hij huilde toen hij van de laatste regels van Vaders en zonen schreef, maar niet omdat hij zijn dood niet kon accepteren. Bazarovs dood is de logische conclusie van het feit dat die geen plaats had in zijn eigen tijd. Blijven leven zou hem hebben blootgesteld aan de verbittering ouder worden. De dood is bij Toergenjev vaak de laatste redder van waardigheid. In al zijn grote romans, met uitzondering van Rook, staat aan het eind van onvervuld idealisme of een overbodig bestaan de dood. Het sympathiekste wat Toergenjev ooit voor zijn jeugdvriend Michail Bakoenin heeft gedaan, is hem opvoeren in zijn roman Roedin (1856) en hem laten sterven op de barricaden in het revolutionaire Parijs van 1848.
Hij sterft bij een revolutie waar hij te gast is, in een strijd die niet de zijne is — maar anders kon het niet zijn.
Roedin is een pathologische revolutiemaker. Hij braakt aan de lopende band Hegeliaanse filosofie, troeft zijn tegenstanders in discussies moeiteloos af en windt iedereen om zijn vingers. Hij kan zich echter aan niets of niemand definitief binden en vlucht voortdurend weg voor verantwoordelijkheden die hij niet wil hebben. Roedin jaagt hopeloos de verlossing van zijn eigen rusteloosheid na en blijft rondzwerven tot het onvermijdelijke slot, als hij in Parijs de barricaden beklimt. De opstand is dan al praktisch neergeslagen, en het verbaast niet dat Roedin uitgerekend dan opstaat. De hoop is vervlogen, maar het maakt niet uit; Roedin heeft geen andere keuze dan nog één laatste keer het vaandel te dragen. Hij klimt omhoog, "in de ene hand een rode vlag, in de andere een kromme en botte sabel en hij riep iets, ingespannen, met een ijle stem, terwijl hij naar boven klauterde en met vlag en sabel zwaaide". Er klinkt een schot, Roedin wordt in het hart geraakt, en dat is het einde. Hij sterft bij een revolutie waar hij te gast is, in een strijd die niet de zijne is — maar anders kon het niet zijn. In welke revolutie hij sterven zou was nooit belangrijk, het gaat om het ongeneeslijke romantische verlangen dát er revolutie is. Roedin laten sterven is hem verlossen van zijn eigen overbodigheid, en bovendien onvermijdelijk, omdat zijn karakter geen andere mogelijkheid laat.
In Nieuwe gronden (1877) schrijft Toergenjev opnieuw over een jonge generatie. Het Rusland van Roedin en Bazarov ligt ver achter hem, en de decorstukken van de grootgrond-bezittende aristocratie maken plaats voor een kleine bovenwoning in de stad. In een rokerige kamer vol papier treffen we een groepje jonge populisten. Ze wanen zichzelf de voorhoede van een naderende revolutie, en hebben het diepe verlangen tot het volk te gaan en hun ‘zaak’ te dienen. De jonge generatie bereidt zich voor op wat onvermijdelijk komen gaat—althans, dat denken ze. Toergenjev is scheutiger met zijn ironie dan in Vaders en zonen maar niet onoprecht of malicieus. Hoewel de roman meer figuren laat opdraven, draait de roman in essentie om de revolutionairen Nezjdanov, Marianna en Markelow en hun vriend Solomin. Hun idealisme botst in Nieuwe gronden op de realiteit. Zonder het te expliciet te maken laat Toergenjev zijn aspirant-revolutionairen hard op de grenzen van hun eigen klasse stuiten. De jonge idealisten zijn verschoppelingen in hun eigen milieu, maar vreemden in de wereld van de ‘gewone’ Russen.
Nezjdanov, Marianna en Markelow willen het volk aanvoeren in de revolutie die volgens hen ieder moment kan uitbreken, en allemaal kampen ze met hun eigen zwaktes. Nezjdanov lijkt op Alexander Herzen: Toergenjev merkt terloops op dat Nezjdanov zijn werken leest, en niet voor niets. Hij is net als Herzen somber maar niet defaitistisch, toegewijd aan vooruitgang en sceptisch, en tenslotte ook een bastaardzoon.
Geen minuut worden hun pogingen om naar het volk te gaan serieus genomen door de klasse op wie hun revolutionaire hoop is gevestigd. Marianna doet enthousiast verslag van haar diepe wens zich ‘te vereenvoudigen’, en de aan haar toegewezen hulp vindt dat prachtig: aristocratische types die proberen dichter bij gewone mensen te komen — dat is sympathiek en uiteraard tot mislukken gedoemd. Wanneer Nezjdanov op pad gaat om de revolutie te verspreiden onder de plattelandsbevolking, trekt zijn gehoor hem enthousiast mee een kroeg in waar ze hem wodka voeren. Laveloos wordt Nezjdanov weer thuis afgeleverd en zodra hij weer nuchter is schaamt zich vreselijk. Met Markelow gaat het niet beter. Als hij op een plein de revolutie begint te verkondigen beledigt hij de gezagsgetrouwe boeren Ze tuigen hem af, sleuren hem mee en bezorgen hem bij de politie. Tot zo ver de revolutie.
Niet dat het slechte mensen zijn — ze verwarren alleen het abstracte idee met de werkelijkheid.
Niet dat het slechte mensen zijn — ze verwarren alleen het abstracte idee met de werkelijkheid. Als er over ‘de zaak’, en ‘het vraagstuk’ wordt gesproken, noteert Toergenjev, kan Marianna daar uren naar luisteren. De toverkracht van het ideaal vertroebelt de blik op de werkelijkheid. Terwijl ze steeds maar wachten op ‘orders’, en elkaar fluisterend vragen of er bericht is van de samenzweerders uit andere windstreken, zien ze niet dat de gedroomde protagonist van hun revolutie — het volk zelf — zich niet conformeert aan hun schema’s. De revolutionairen staan ‘onder orders’ van een leider die zelf nooit zijn intrede doet in het verhaal, en daarmee heeft Toergenjev hem tot de volmaakte vertegenwoordiger van revolutionaire inbeelding gemaakt. Hij is er niet, maar hij bestaat heus en kan ieder moment iets van zich laten horen—gelijk de revolutie die alleen een vonk nodig zou hebben om te ontbranden. Maar dat is een fantoom. De revolutie bestaat alleen in de fantasie van de jonge revolutionairen. Met hun motieven is niets mis: ze zijn bereid om alles te offeren. Ze zien alleen niet dat hun offerbereidheid zinloos is omdat hun God de offers niet vraagt.
De enige positieve held van de roman is Solomin, die geduldig en ongehinderd door grote woorden probeert goed te doen. Als Marianna weer begint over haar bereidheid tot opoffering voor de revolutie, houdt Solomin haar wat ongeduldig voor dat ze die bereidheid niet moet verspillen aan de nevelen van revolutionair idealisme, maar moet uiten door eenvoudige, kleine daden:
“Weet u, Marianna… U zult me de uitdrukking willen vergeven… maar volgens mij is een schurfterig jongetje zijn haar kammen een offer, en een groot offer, waartoe niet velen in staat zijn.”
Ondertussen gaat Nezjdanov ten onder aan zijn eigen twijfels. Hij moet bekennen dat hij niet meer in de zaak gelooft, en dat misschien nooit heeft gedaan. Hij kan het niet, het lukt niet. Hij wil wel, maar ‘de Russische Hamlet wordt keer op keer in verwarring gebracht. Opnieuw is de dood het enige waardige einde. Nezjdanov neemt afscheid en schiet zichzelf door de borst. Het is het einde van de samenzweerders. Toergenjev neemt zelf het woord in de laatste bladzijden als hij één van de oude vrienden laat reflecteren op de vraag waarom Solomin en niet de samenzweerders overeind bleven:
“Die komt er wel! Hij slaat zich er wel door. Hij heeft een harde kop, en hij houdt vast! Een flinke kerel! En vooral: hij is niet een van die mensen die alle maatschappelijke kwalen met één slag willen genezen. Wat zijn wij Russen voor mensen? Wij verwachten altijd dat er iets of iemand komt die meteen alles zal genezen, al onze ziektes zal doen verdwijnen als een rotte kies. Wie zal die tovenaar zijn? Het darwinisme? Het dorp? Archip Perepentjew? Een buitenlandse oorlog? Wat je maar wilt, als de kies maar getrokken wordt!!”
De zinnen hadden niet misstaan als samenvatting van Toergenjevs oeuvre. Roedin, Bazarov, Nezjdanov—de helden zijn dood. Hoewel de romans niet zijn bedacht als cyclus voelt het alsof alle stadia van de ontmanteling zijn doorlopen. Toergenjev blijft met de resten achter, en hij vreesde dat de critici die hem mangelden om Vaders en zonen nu met stokken zouden komen.
Alexander Herzen merkte op dat het werkelijke nihilisme niet "iets in niets verandert", maar laat zien dat "niets ten onrechte is aangezien voor iets"
In zijn memoires schrijft Toergenjev dat een dame naar aanleiding van Vaders en zonen tegen hem grapte dat niet Bazarov, maar hij zélf een nihilist was. Toergenjev kon zich daar onmogelijk tegen verweren. Zijn nihilisme is echter niet het nihilisme van de radicaal die nergens meer in gelooft, en daarom besluit alles te kapot te maken. Alexander Herzen merkte op dat het werkelijke nihilisme niet "iets in niets verandert", maar laat zien dat "niets ten onrechte is aangezien voor iets". Bezijden het ‘nihilisme van woede en kracht’, schreef hij, staat het ‘nihilisme van uitputting en wanhoop’—die laatste soort is die van Toergenjev. Rond de tijd dat Vaders en zonen verscheen voerden de twee een discussie per (open) brief waarin Toergenjev de spot drijft met Herzen, die ondanks zijn scepsis zijn hoop vestigde op de vermogens van de Russische boerencommune om het Nirwana voor de mensen te verwezenlijken. De revolutie van 1848 had hem beroofd van zijn illusies—geloof in de westerse mens met zijn decadente schijnbeschaving en zijn kleinburgerlijkheid had Herzen niet meer — en hij klampte zich vast aan een vaag idee over de Russische dorpsgemeenschap. Toergenjev reageert honend:
“Je stelt een buitengewoon rake en gevoelige diagnose van de huidige mensheid—maar waarom is dat zo beslist de westerse mensheid en niet de bipedes in het algemeen? Je bent net een medicus die alle kenmerken van een chronische ziekte identificeert en dan verklaart dat het hele probleem voortkomt uit het feit dat de patiënt een fransman is. Vijand van mysticisme en absolutisme, buig je je in het stof voor de Russische pelsjas, waarin je een grote zegen ziet en nieuwe, originele toekomstige maatschappelijke vormen bespeurt—in één word: ‘das Absolute’ waarom je zo lacht in de filosofie.
Al jullie afgodsbeelden zijn stukgeslagen, maar zonder afgoden kun je niet leven, dus komaan, bouw een altaar voor deze nieuwe onbekende god, want er is bijna niets over hem bekend—dan kan er weer gebeden, geloofd en gewacht worden. Die god doet weliswaar helemaal niet wat jullie van hem verwachten—maar dat is volgens jullie maar tijdelijk, toevallig, dat is hem met geweld opgedrongen door een macht van buiten af. Jullie god bemint, ja verafgoodt datgene wat jullie haten en haat wat jullie liefhebben, hij aanvaardt precies datgene wat jullie in zijn naam verwerpen—maar jullie wenden de blik af, stoppen je oren dicht en hebben het met de extase, eigen aan alle sceptici die genoeg van hun scepticisme hebben…”
Als je niet meer gelooft in de vroegere revolutie, voegt Toergenjev er nog aan toe, "heb dan het lef de duivel in beide ogen te zien". De overeenkomsten tussen het debat met Herzen en de boodschap van Nieuwe gronden zijn niet toevallig. De intellectuele ontwikkeling die zich voltrekt tussen Roedin en Toergenjevs laatste werk, maakt dat het etiket nihilist hem past. In Genoeg! klaagt hij over het bestaan als stomvervelende herhaling van zetten, tot in de eeuwigheid. De geschiedenis is een marktplaats van fantomen, waar kopers en verkopers, gelijkelijk bedriegend en bedrogen, de zinloosheid van hun activiteiten maskeren in een kakofonie van lawaai. Toergenjev hield niet van lawaai. De denkbeelden waar anderen naar leven— "natie, recht, vrijheid, mensheid, kunst" — maken op hem geen indruk: "Me dunkt toch dat Shakespeare, als hij opnieuw werd geboren, geen reden zou hebben zich te distantiëren van zijn Hamlet en zijn Lear".
Na zijn idealistische jeugd en sinds het aanzien van de revolutie in Parijs zijn de ideeën van Toergenjev langzaam—maar niet uit verbittering—tot wasdom gekomen. Zijn scherpzinnigheid leidt inderdaad tot nihilisme, maar het is nihilisme dat niet zozeer vernietigt, maar ontmaskert. Populisme, collectivisme, materialisme, socialisme, positivisme, schreef Berlin, ging hij zien…
“…als louter abstracties, surrogaten voor de werkelijkheid waarin velen geloofden en die sommigen zelfs trachtten te praktiseren, doctrines waartegen het leven met zijn ongelijk oppervlak en onregelmatige vormen van het ware menselijk karakter, de ware menselijke handelingen, zich zeker zou verzetten, abstracties die door het leven verpletterd zouden worden wanneer ooit een serieuze poging werd ondernomen ze in praktijk om te zetten.”
Juist door zijn ongeloof in grote schema’s kon hij waarheid zien in verschillende opvattingen. Voor Berlin was Toergenjev boven alles de belichaming van de redelijke mens die, als samenlevingen door grote onrust worden beroerd, altijd bekneld raken. Toergenjev was voorstander van hervormingen van bovenaf, sympathiseerde met de opvattingen van de zonen en de methoden van de vaders—eeuwig gevangen tussen twee kampen die allebei eigenlijk onhoudbaar zijn. "Hij had begrip voor de beste van deze Robespierres", maar "wees hun methoden af, vond hun hun idealen naïef en lachwekkend". Toch kon hij uiteindelijk "zijn hand niet tegen hen opheffen wanneer dat medeplichtigheid aan de generaals en de bureaucraten inhield".
Vrijheid voor Toergenjev is geen ideaal dat bereikt moet worden, maar een minimale conditie waarin ieder mens het recht heeft op zijn eigen treurige worsteling met het bestaan
Wat hij wel wilde wist Toergenjev niet goed. De menselijke waardigheid, culturele verfijning, individualisme en de kunsten waren hem lief en brachten hem voldoende. Zijn nihilisme is passief. Toergenjev valt niemand lastig, en hoopt hetzelfde terug te krijgen. Dat maakt hem een liberaal bij gebrek aan illusies. Europeanen associëren vrijheid vaak met allerlei positieve en optimistische ideeën over zelfverwezenlijking, maar voor Toergenjev waren die dingen van secundair belang — als hij er überhaupt al in geloofde. Vrijheid voor Toergenjev is geen ideaal dat bereikt moet worden, maar een minimale conditie waarin ieder mens het recht heeft op zijn eigen treurige worsteling met het bestaan, gevrijwaard van de opdringerige ideologieën van anderen, waar hij meestal weinig meer in zag dan een aantasting van de menselijke waardigheid. Het merkwaardige is alleen dat hij zich nooit met zijn eigen opvattingen kon verzoenen. Altijd blijft hij gebiologeerd door de hooggestemde idealen die anderen er op nahouden.
In een voordracht die Toergenjev in 1860 uitspreekt, laat hij zich diep in zijn ziel kijken. Hij analyseert de verschillen tussen de karakters van Hamlet en Don Quichot, maar in werkelijkheid gaat het over hem zelf. Het verschil tussen Hamlet en Don Quichot, zegt Toergenjev, is het verschil tussen de eeuwig doorvragende scepticus en een dromende idealist. Hamlet bevraagt alles, en is nooit in staat tot actie. Cervantes toont Don Quichot aan zijn publiek als een gek die vecht tegen windmolens, maar hij bezit ook een wonderlijk soort energie. Zijn vijand mag ingebeeld zijn; hij heeft een goed hart en is een edel mens. Hij is in staat tot handelen, bereid zijn leven te wagen voor de strijd die hij voert. Het is een eigenschap waar Toergenjev, juist omdat die bij hemzelf volstrekt afwezig is, een grote fascinatie voor koestert. De types van Hamlet en Don Quichot staan voor twee universele eigenschappen van de menselijke geest die eeuwig met elkaar in strijd zijn.
De reuzen waartegen Don Quichot ten strijde trekt, betoogt Toergenjev, bestaan waarschijnlijk niet, maar we moeten toch bewondering hebben voor zijn vechtlust en opofferingsgezindheid. Hamlet zou nog niet tot actie in staat zijn als de reuzen wel bestonden. Toch is Hamlet niet waardeloos:
“Hamlet lacht niet met de demonische onverschillige hoonlach van Mephistopheles. Uit zijn bittere glimlach spreekt neerslachtigheid, die iets zegt over zijn lijden en ons daarom met hem verzoent. Het scepticisme van Hamlet is evenmin onverschilligheid, en daarin schuilt zijn waardigheid. Goed en kwaad, waarheid en leugen, schoonheid en wanstaltigheid vloeien bij hem niet ineen tot iets toevalligs dat stom en leeg is. Het scepticisme van Hamlet gelooft niet dat de waarheid gerealiseerd kan worden en staat onverzoenlijk op vijandige voet met de leugen. Daardoor wordt Hamlet een van de belangrijkste voorvechters van de waarheid waarin hij zelf niet helemaal kan geloven.
Hamlet duikt voortdurend op in Toergenjevs werk — in fictie en non-fictie — soms in bijzinnen, dan weer in beschouwingen, maar zijn voorkeur voor Shakespeare's held doet niets af aan zijn grenzeloze fascinatie voor alle Don Quichots. Hij is een vijand van zijn eigen klasse, en hoewel hij in de idealen van zijn tijdgenoten slechts windmolens ziet, maakt zijn scepsis Toergenjev een bondgenoot in het gevecht tegen achterlijkheid en achteruitgang dat alleen Don Quichots kunnen voeren.
Dat is de enige gedachte die Toergenjev, geconfronteerd met zijn eigen ongeloof, in staat is te verdedigen. Het idee dat, ook als alle afgodsbeelden zijn stukgeslagen, het zonder illusies nog mogelijk is van de wereld te houden.
Waar Toergenjev echter het meest om bewonderd moet worden (in zijn romans, memoires en zijn brieven) is de kalme aanvaarding van de onmogelijkheid om conflicten over waarden duurzaam op te lossen, en de voortdurend volgehouden oefening in een leven zonder illusies. Uit desillusies worden vreemd genoeg altijd nieuwe illusies geboren. De mens is onverbeterlijk, en roept, verslagen door de dood van de ene God, zo weer een nieuwe in het leven. Wie niet gelooft ziet het met lede ogen aan. De laatste alinea uit zijn lezing over Hamlet en Don Quichot is ook de enige conclusie die Toergenjev aan het eind van zijn lange intellectuele ontwikkeling nog kon trekken:
“Alles gaat voorbij, alles verdwijnt, de hoogste rang, macht, het allesomvattende genie, alles vergaat tot stof en as […]. Maar goede daden gaan niet in rook op, ze gaan langer mee dan de schitterendste schoonheid. “Alles vergaat, alleen de liefde blijft bestaan.” Aan deze woorden hebben we niets toe te voegen.”
Dat is de enige gedachte die Toergenjev, geconfronteerd met zijn eigen ongeloof, in staat is te verdedigen. Het idee dat, ook als alle afgodsbeelden zijn stukgeslagen, het zonder illusies nog mogelijk is van de wereld te houden. Dat is geen brandende, vuurrijke, alles consumerende liefde, maar liefde die in het spoor volgt van berusting—het soort liefde dat net zo goed ontroostbaar verdriet had kunnen zijn, omdat ze ontspringen uit dezelfde bron. Toergenjev koesterde het wat naïeve, eeuwig onvervulde verlangen dat, als alle valse goden van hun troon gestoten zijn, de redelijkheid uiteindelijk overwint. Dat is een sympathieke gedachte met veel schoonheid en hoop; en het is helaas niet waar.
--
Alle citaten uit Toergenjevs romans zijn afkomstig uit de verzamelde werken, uitgegeven in de Russische Bibliotheek. De brieven en memoires zijn uitgegeven in de Privé Domein-reeks onder de titel Brieven en Herinneringen. Het essay Genoeg! staat in De droom en andere verhalen. De lezing Hamlet en Don Quichot is recent verschenen bij uitgeverij Scriptio. Het veelvuldig geciteerde essay van Isaiah Berlin is opgenomen in de Nederlandse uitgave van Russische denkers, onder de titel ‘Vaders en zonen—Toergenjev en het dilemma der liberalen’.