Thijs Kleinpaste las Vechtmemoires, een essayboek van Joost de Vries, en zet zijn gedachten op een rij: ontwapenende anti-ironie die het soms aan echte woede lijkt te ontbreken.
De vraag hoe Vechtmemoires, het derde boek van Joost de Vries, gelezen moet worden heeft geen eenvoudig antwoord. Vechtmemoires zoekt het antwoord op de vraag hoe je in de eenentwintigste eeuw kunt (moet) leven. In zijn recensie in NRC Handelsblad schreef recensent Arnold Heumakers dat De Vries op een ironische manier de ironie terug in zijn hok probeert te dringen. De Vries zelf leek echter, een dag later in De Volkskrant, zonder spoor ironie te betogen: "Ik vind het nobel als mensen duidelijk uitspreken wat ze goed vinden en wat ze slecht vinden. […] Ik ben op zoek gegaan naar waarden. Wat vind ik belangrijk?"
Bij het verschijnen van zijn vorige boek, De Republiek, lazen enkele recensenten verwijzingen en literaire knipogen die De Vries niet maakte. Misschien is Heumakers hetzelfde overkomen. Hij ziet ironie waar die niet is. Bovendien: is het onredelijk om een boek dat probeert af te rekenen met ironie volstrekt niet-ironisch te benaderen?
Op zoek naar het antwoord op de vraag hoe je een man moet zijn in een ironische, feministische wereld schrijft Joost de Vries in Vechtmemoires over collega-schrijvers, over TV-series, boeken, zijn grootvader en reizen die hij maakte, naar Las Vegas en het slagveld van Waterloo. Waar nodig wordt de werkelijkheid gestileerd om de noodzakelijke klap harder uit te kunnen delen.
Vechtmemoires is een poging de allesdoordringende ironie van het heden achter te laten, om ‘dóór de ironie heen’ te breken. De Vries ziet in het heden een cultuur die topzwaar is geworden van ironisch zelfbewustzijn, en daardoor niet meer in staat is waarden te laten zien. De aansporing af te rekenen met ironie vormde ook de kern van De Republiek, zijn tweede roman. Sleutelscène daarin is het moment waarop de hoofdpersoon, een jonge academicus in de Hitler-studies die onderzoek doet naar Hitler in populaire cultuur, in de kelder van een antiquair in Wenen een serieus bedoeld hakenkruis tegenkomt. Het vormt een keerpunt: hoe ironisch hij zelf ook is, de echte wereld is dat meestal niet.
De Vries betoogt dat het de taak is van de literatuur om het leven te tonen, bij voorkeur op een manier die lezers handvatten geeft om hun eigen leven mee aan te kunnen. Ironie is dan uitgesloten: "Als je iets wilt bouwen, kan ironie nooit je materiaal zijn".
Het boek laveert tussen cultuurkritiek en de zoektocht naar de vraag wat het betekent een man te zijn. Die twee raken elkaar — de cultuur is rijp van ironie, feminisme, postmodernisme, en die toestand compliceert de vraag hoe te leven (als man). Dus is De Vries op zoek naar ‘regels’. Naar een manier van leven zonder jezelf steeds ironisch "tussen haakjes te plaatsen".
In een essay over zijn opa beschrijft De Vries een man die regels had. Geen overhemden met borstzakjes; als je moet vechten sla dan eerst: "Hij had regels voor zichzelf, zoals elke volwassen man regels voor zichzelf hoort te hebben." Regels hebben hun eigen logica. Die logica is vaak verborgen — misschien kunnen we haar niet eens begrijpen — maar dat maakt de logica zelf nog niet minder rechtvaardig. Zijn opa wordt gespiegeld in de viriele literatuur van Norman Mailer, Philip Roth en John Updike. Mannen die boeken schreven over wat het betekent een man te zijn.
Vergelijk hen, zegt De Vries, eens met de impotente karakters uit de romans van Maartje Wortel, Daan Heerma van Voss, Jamal Ouarachi, Niña Weijers en Robbert Welagen. Ze willen niets, doen niets, ze zijn zich volkomen van zichzelf bewust, maar leven niet echt. Ze maken niets mee, en als lezer blijf je "eenzaam" achter, omdat je niets van ze zult leren. De Vries constateert zijn eigen generatie vilein met een schrijver als James Salter (schrijver, straaljagerpiloot), in wiens romans de helden ('unapologetically') misschien ten onder gaan, maar hun bestaan tenminste zelfbewust en volgens hun regels vormgeven. Als mannen, echte mannen. Schrijvers van vroeger leerden je over de wereld, maar met de schrijvers van nu "ga je niets meemaken van sociale verschuivingen, ze zullen je geen wijsheid geven over liefde en relaties, ze zullen niets zeggen over maatschappelijke evoluties." (De mogelijkheid dat ook die romans, juist door al die impotente figuren op te voeren, als spiegels voor het leven van nu, iets zeggen over de tijd, lijkt hij uit te sluiten).
Toch is Vechtmemoires geen ‘program’. De zoektocht naar regels is voor De Vries volstrekt egocentrisch. Het enige wat hij verlangt is 'A room for Joost de Vries'.
Soms vroeg ik me af of we dezelfde wereld zien. Theodore Twombly (Joaquin Phoenix) uit de film Her (2013) is volgens De Vries de post-feministische, zachte man, volledig dienstbaar aan (en gedomineerd door) zijn computervriendin Samantha:
"Sowieso lijken alle mannen in de film zachtere figuren dan de vrouwen—het buurmeisje […] maakt het uit met haar vriend als die haar niet genoeg steunt. Hij trekt vervolgens naar een boeddhistisch klooster en legt een zwijggelofte af om zich een half jaar te bezinnen op zijn gedrag en liefdesleven. […] Als Her een verhevigde versie van de realiteit laat zien, dan is dat een realiteit waarin de man op de eerste plaats dienstbaar is aan het geluk van de vrouw."
Ging Her meer over de keerzijde van het hedendaagse feminisme dan de onverzoenlijkheid van ‘echt’ leven en kunstmatige intelligentie? De vriend van het buurmeisje die het klooster in trekt — is dat een ultiem bewijs van de onderdanigheid van de vriendjes vis-à-vis hun partners? Ik zag hem zelf vooral als zelfingenomen zak die zelfs na volkomen terecht gedumpt te zijn met een veel te dramatisch gebaar nog steeds probeert de relatie om hem te laten draaien. Kijk mijn toewijding, ik praat een half jaar niet! Wat een grootse manier om mijn berouw uit te drukken!
Maar dat is niet het punt: de mannen zijn zo meelijwekkend, volgens De Vries, omdat het feminisme hun herkenbare, overzichtelijke rol heeft ontfutseld. Hun seksloosheid (in film, literatuur, in populaire TV-series) is er het belangrijkste bewijs van.
Het feminisme heeft bovendien niet alleen mannen van hun rol beroofd. Ook vrouwen zijn onzekerder geworden. De Vries wisselt een essay over Oliver Cromwell en Anne Boleyn in de romans van Hillary Mantel af met een analyse van de TV-serie Girls. De vergelijking tussen Mantels Boleyn en Hannah Horvath (Lena Dunham) is pijnlijk en op geen enkele manier gelijkwaardig. Boleyn is nog harder dan militaire leider Oliver Cromwell, Horvath een meisje die niets anders kan dan met grote ogen toekijken als haar vriend Adam Sackler tijdens de daad op haar klimt, een monoloog afsteekt over hoe ze een elfjarig hoertje is, en vervolgens over haar heen spuit. Girls tegenover de vrouwen die eeuwen voor de uitvinding van het feminisme leefden, maar keiharde ‘players’ waren.
De vrouwen uit Girls zijn seksueel bevrijd door de generaties voor hen, maar weten volstrekt niet wat ze met die vrijheid moeten. Zowel mannen en vrouwen komen in hedendaagse series en romans niet tot dampende, Wolkersiaanse seks. De schuldige? "Noem het ironie, noem het angst, noem het postfeminisme". Het feminisme heeft het seksevraagstuk niet geneutraliseerd, zegt De Vries, maar de beide seksen wederzijds gesteriliseerd.
Als hij schrijft over waarden (en het verlies daarvan) lijkt het alsof Joost de Vries graag reactionair en conservatief wil zijn — nee, dat is nog te sterk: alsof hij graag zou zien dat zijn romantiseren van het verleden wat navolging kreeg, en die gevoelens ook graag wil ‘intellectualiseren’, maar graag zonder écht te beledigen. In een van de essays, in gesprek met een ‘hipsterneger’, zegt De Vries dat hij Nelson Mandela, had het aan hem gelegen, waarschijnlijk tegen de muur zou hebben gezet. Op de een of andere manier is die uitspraak uit de pen van De Vries die volstrekt onschuldig. Zijn agressie is gedoseerd en elegant, ad rem, waardoor het nooit bedreigend wordt. Het ontbreekt aan echte woede, het komt een beetje koddig over; het is allemaal wat nuffige recalcitrantie.
Want de beelden die hij oproept om naar terug te verlangen zijn niets meer dan dat — beelden, historische fantasieën. De geschiedenis die hij wellicht zelf had mee willen maken komt tot hem in boeken en TV-series. Het is niet echt, en dat maakt alles wat hij schrijft ongevaarlijk en acceptabel. "Als ik dictator van Nederland zou zijn, zou ik dit groepje dan tegen de muur zetten?", is een onschuldige, haast gezellige mijmering die je benieuwd maakt naar het antwoord. Niet omdat je het hoopt, maar omdat je het wel een aardige gedachte vindt. Het is niet echt, het is verbeelding. Zelfs als hij over echt bestaande mensen schrijft lijkt hij ze nog te zien als personages, in plaats van als mensen van vlees en bloed. Het is dat egocentrisme dat opvalt.
De Vries is op zijn best als hij de tekortkomingen van ironie, Tiger Woods of collega-schrijvers blootlegt, en wanneer hij schrijft over de aantrekkingskracht van sterven in een nagespeelde veldslag. Het essay over zijn (zelfverkozen) dood op de koele aarde tijdens het naspelen van de Slag bij Waterloo is een van opsmuk vrij verslag over een diepgevoeld verlangen naar waardige heroïek, met ongeveinsde tevredenheid die De Vries overspoelt als hij zich op de afgesproken plek laat vallen, zich concentreert op zijn eigen sterven en liggend in het gras de zwaarte van de wereld voelt terwijl hij opgaat in herinneringen aan gelukkige zomers in Frankrijk. Vechtmemoires rekent af met ironie, en doet dat op een ontwapenende manier. Het is (broodnodig) dóór de ironie heen. Die ironie vervolgens inruilen voor dromerige fantasieën over heroïek in het verleden is echter geen verbetering.
-
DIENSTMEDEDELING: Deze zondag viert hard//hoofd zijn vijfde verjaardag. Kom ook naar HET PROCES!