In de jaren negentig was alles anders op de boerderij van Willems ouders. In dit deel: de koe wil niet in de veewagen. Kijk hier voor de overige delen van deze serie.
Ik zat in het gras met mijn rug tegen een wiel van de veewagen en speelde met een grasspriet. In een hoek aan de andere kant van de wei graasde in alle rust de koe. Het begon te schemeren en het werd koud. Mijn vader was weg, al bijna een kwartier. Zonder iets te zeggen was hij onder het prikkeldraad gekropen. Hij had niet omgekeken.
We probeerden een jonge koe, die bekend stond als lastig, in de veewagen te krijgen. Ik stond naast de laadklep en moest ervoor zorgen dat ze niet langs de wagen zou glippen. Mijn vader liep door de wei en joeg haar aan.
Bij de eerste pogingen gaf hij me nog aanwijzingen.
"Blijf rustig en hou altijd je armen gestrekt. Ook als ze nog niet in de buurt is."
En: "Kijk naar de kop, want die wijst waar ze naartoe gaat. Laat haar rustig snuffelen. Kom niet te dichtbij. Dat schrikt af."
Telkens wist de koe op het laatste moment, als ze al met een of twee poten op de laadklep stond, te ontsnappen. Dan draaide ze zich om en rende de wei in, langs mijn vader die haar met alle macht probeerde tegen te houden. Tevergeefs. Dat was vervelend, maar we wisten dat het niet gemakkelijk zou gaan. We begonnen gewoon opnieuw. De koe moest langzaam gaan begrijpen dat het menens was, dat ze er niet aan kon ontkomen.
Maar bij de vijfde poging hadden we haar nog steeds niet in de wagen. Er veranderde iets bij mijn vader. De aanwijzingen bleven achterwege. Vermoeid liep hij door de wei. Aan zijn houding zag ik dat hij er niet echt meer in geloofde, maar hij sjokte onverminderd voort. Ik stond nog altijd met mijn armen gestrekt en voelde ze zwaar worden. Mijn gedachten gingen naar een meisje van school. Ze zou me hier moeten zien staan, in mijn overall en met die gestrekte armen. Voor ik het wist stond de koe bij de laadklep, maar ze draaide zich alweer om en ontweek mijn vader, die hulpeloos met zijn armen zwaaide. Dit keer begon hij te schelden. Op mij, terwijl ik er niets aan kon doen.
"We moeten het op een andere manier proberen", zei ik.
Maar mijn vader schudde zijn hoofd. Weer liep hij achter de koe aan. En weer ging het mis. Dat was het moment waarop hij verdween.
"Pa", riep ik nog.
Ik liet mijn armen zakken. De koe had gewonnen. Maar ik vond dat ik niet kon gaan. Ik zou in de wei blijven tot mijn vader terug was. Het was donker geworden. Ik maakte een propje van de grasspriet en schoot ’m weg. In onze boerderij in de verte brandde licht. Ik zag voor me hoe mijn vader aan de keukentafel zat, met zijn hoofd in zijn handen.