In de jaren negentig was alles anders op de boerderij van Willems ouders. Op aandringen van Willems broer doet zijn vader de katoenen uierdoeken de deur uit. Kijk hier voor de overige delen van deze serie.
Mijn vader deed er zes koeien mee, gooide hem op de stapel vuile doeken en pakte een nieuwe. Volgens mijn broer was dat niet goed. Hij zat op de Hoge Agrarische School en daar werd verteld dat je met een uierdoek (wit, katoen, dertig bij dertig centimeter) hooguit drie koeien kon doen. Mijn vader haalde zijn schouders op.
‘Maar hoe meer koeien, hoe groter de kans dat je ziektes verspreidt,’ zei mijn broer. ‘Terwijl dat precies is wat je met die uierdoeken wilt voorkomen, toch?’
Ik volgde mijn broer en gooide mijn doek weg als ik er drie uiers mee had gepoetst. Mijn vader zag de doek op de stapel liggen.
‘Deze kun je nog gebruiken,’ zei hij, en zocht verder in de stapel naar doeken die er nog schoon genoeg uit zagen. ‘En deze ook. En deze, en deze.’
Ze hielden beiden voet bij stuk. Mijn broer drie koeien, mijn vader zes. Voor mijn moeder scheelde het nauwelijks. Vier keer per week had ze een wasmachine vol met uierdoeken (90 graden).
Totdat het biologisch afbreekbaar papier kwam. Een revolutie. Het was net als met de zakdoek: katoen verdween, papier nam het over. In het midden van de melkstal kwam een rol te hangen. Voor elke koe scheurde je één stuk papier van dertig bij dertig centimeter af. Dat gooide je na het poetsen tussen de koeien op de grond en verdween later de gierput in, via de gleuven van de roostervloer.
Op aandringen van mijn broer was mijn vader, na wat tegensputteren, overgeschakeld op papier. Dat deed hij zonder veel woorden. Hij zag ook wel in dat dit beter was, voor koe en voor uier.
Toen de buurman in de deuropening van de melkstal stond en ernaar vroeg, zei mijn vader: ‘Ik las erover in de vakbladen.’
Mijn broer zweeg. Hij wist dat hij beter niets kon zeggen.