Deze week verscheen de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, oftewel 'de DSM'. Vandaag op hard//hoofd drie artikelen naar aanleiding van de wedergeboorte van deze altijd omstreden bijbel van de psychiatrie. Kasper werd eens getest op stoornissen.
‘‘Neem gerust een pauze wanneer je daar behoefte toe voelt. Op de gang staat een apparaat waar je koffie kan halen en als je wil kan je natuurlijk altijd even naar buiten om je benen te strekken’’, had de vrouw gezegd. ‘‘Je moet je hoofd niet overbelasten hoor. Het is ook niet niets, al die vragen’’, knipoogde ze erachteraan en ze ging verder met het typen van haar verslagen. Het was de zomer van 2010. Via de luxaflex werden stofstralen door de kamer verspreid. Ik was aanbeland bij vraag 386. ‘‘Raakt u angstig van kamerplanten?’’ ‘1’ was ‘nooit’, ‘5’ ‘altijd’. Ik moest lang nadenken. Ik kon me niet herinneren ooit bang te zijn geweest voor flora, maar vulde toch maar een 2 in. Helemaal nooit leek mij immers ook weer zo absoluut. Wie weet had ik een of ander geraniumtrauma uit mijn vroegste jeugd verdrongen.
Nadat ik alle vragenlijsten had doorgewerkt volgden de plaatjes. De vrouw hield ze op kartonnen borden omhoog. ‘‘Wat zie je hier?’’ vroeg ze bij een prent van twee jongens in een sloot.
‘‘Tja,’’ zei ik, ‘‘dat is maar hoe je het bekijkt.’’
‘‘Ik wil weten hoe jij het bekijkt’’, zei de vrouw.
‘‘Ik zie jongens die in een sloot staan. Ze zijn daar duidelijk niet op gekleed.’’
‘‘Hoe voelen die jongens zich?’’
‘‘Nat en koud, denk ik.’’
‘‘Wat is er aan deze situatie voorafgegaan?’’
‘‘Misschien hebben ze hun buurmeisje verkracht en zijn ze zich nu van haar lichaam aan het ontdoen.’’
Voor minder dan een seconde leek haar stalen glimlach verdwenen te zijn. Waarom had ik dit nu weer gezegd? Was ik bang dat ik zonder een hint van geestesziekte deze mevrouw een saaie werkdag zou bezorgen?
‘‘Ja, ik zeg ook maar wat’’, lachte ik onhandig.
‘‘Er is geen goed of fout Kasper, er is alleen maar wie jij bent.’’
Toen ik de deur opendeed, stormde mijn vriendin op me af. ‘‘En? Heb je het?’’ riep ze uitgelaten.
‘‘Dat weten ze pas over vier weken. Eerst moeten de resultaten geanalyseerd worden.’’
‘‘Ik weet zeker dat je het hebt. Het zal zoveel rust geven als jij het ook weet, als iedereen het weet.’’
Met ‘het’ bedoelde mijn vriendin MGDDP. Een tijd terug maakte ze, na urenlang alles erover op internet te hebben gelezen, mij middenin de nacht wakker.
‘‘Dit ben jij gewoon helemaal, lief! Geen verantwoordelijkheden nemen, apathisch zijn, geen initiatief tonen, grootse fantasieën hebben, niet kunnen dansen.’’
‘‘Wat zeg je allemaal? Ik slaap nog half.’’
‘‘Er valt heel goed mee te leven hoor, er zijn dan wel geen medicijnen tegen, maar bewustwording is het belangrijkst. Oh, we kennen elkaar nu zes jaar, maar ik heb het gevoel dat ik je nu pas begin te begrijpen. Dit is zoiets moois.’’
De volgende dag gaf ze me een prachtig paar suède schoenen cadeau.
‘‘Waar heb ik dit nu weer aan te danken?’’
‘‘Dat is voor die keer dat ik je een slappe zak heb genoemd.’’
‘‘Welke keer?’’
‘‘De laatste keer, een maand geleden was dat. Toen Loedertje van het balkon was gesprongen en ik jou wel honderd keer belde, maar jij niet opnam.’’
‘‘O ja, ik was toen platen aan het kopen. Zo stom dat ik mijn telefoon op stil had gezet.’’
‘‘Nee, daar kan jij toch helemaal niks aan doen, dat is de MGDDP. Dat zorgt ervoor dat jij de confrontatie met lastige situaties niet aan kan en je jezelf dan afsluit van de wereld.’’
De schoenen zaten heerlijk, maar toch liepen ze niet lekker.
Vier weken later zat ik in de wachtkamer, te wachten tot de vrouw mij naar haar bekende kamertje zou roepen. Naast de koffieautomaat stond een kamerplant, die was mij de vorige keer niet opgevallen. ‘‘Ach, als je dat niet hebt heb je vast wel iets anders. Er komt altijd wel iets uit zo’n test’’, had een vriend, die verstand van dat soort dingen leek te hebben, mij de vorige avond gerustgesteld. Over enkele minuten zou ik weten wie ik was.