‘Meneer, meneer’, wordt er geroepen. Ik stap af van mijn fiets en loop terug naar waar het geluid vandaan komt. In de berm naast het fietspad staat een oudere vrouw met haar armen te zwaaien.
‘Ik heb al dagen niet meer gegeten,’ jammert ze. ‘Mijn man heeft al mijn geld afgepakt. En mijn zoon ligt thuis met een longontsteking.’
Het is een hoop informatie om in één keer te verwerken. Ik dacht dat ze alleen maar de weg zou vragen. Tegenwoordig grijp ik elke gelegenheid aan om daarmee te oefenen. Als postbode kan ik immers niet meer met goed fatsoen zeggen dat ik het ook niet weet. Gelukkig merk ik dat het steeds minder voorkomt dat ik mij later realiseer iemand totaal de verkeerde kant te hebben opgestuurd. Ook raak ik zelf steeds minder verdwaald.
‘Nou,’ zeg ik en ik kijk in mijn portemonnee. Er zit enkel een muntstuk van vijf cent in. ‘Ik wou dat ik meer kon betekenen, maar alle kleine beetjes helpen zeg ik altijd maar.’
De vrouw lijkt het muntje niet op te merken dat ik in haar hand leg. Mij lijkt ze ook niet echt te zien.
‘Wat moet ik nou doen?’ snikt ze, haar blik gericht op de strakblauwe hemel.
‘Ik weet niet wat ik moet doen. Ik weet niet wat ik moet doen.’
‘Soms is het ook juist goed om het niet te weten,’ zeg ik. Er klinkt oprechte troost in mijn stem, al weet ik niet precies wat mijn boodschap is.
‘Alles wat ik weet is dat ik niets weet,’ zei Socrates al,’ voeg ik eraan toe. De vrouw strekt haar armen weer in de lucht, het muntstuk valt tussen de paardenbloemen. Schichtig om mij heen kijkend — hopend dat er geen getuigen zijn geweest, al weet ik niet of ik iets verkeerd heb gedaan — stap ik op de fiets. Even heb ik het gevoel dat ze achter me aan zal komen en ik begin harder te trappen.
‘Wat zielig voor die mevrouw,’ hoor ik een stem achter mij. Bijna was ik vergeten dat mijn dochter achterop zit.
‘Ja, sommige mensen hebben het niet makkelijk,’ zeg ik.
‘Maar ik denk dat het wel een béétje haar eigen schuld is.’
Annika spreekt ‘een beetje’ uit alsof ze vooral niemand wil kwetsen, maar de waarheid toch wel onder ogen gezien moet worden.
‘Wat bedoel je schat?’
‘Nou, ik denk dat zij al het eten heeft opgegeten. En daarom is er nu niks meer.’
Ik kan haar redenering ergens wel volgen. De vrouw was immers behoorlijk mollig, zeker voor iemand die een paar dagen gevast zou hebben.
‘En daarom heeft haar man natuurlijk het geld afgepakt. Het is haar verdiende loon.’
‘Nou nou,’ zeg ik, ‘jij trekt wel veel conclusies. We weten helemaal niet hoe het zit. We weten toch ook niet wat er waar is?’
‘Liegt ze dan?’ zegt Annika geshockeerd. ‘Ooooh, dat mag al hé-le-máál niet!’
‘Misschien liegt ze niet,’ opper ik, ‘niet expres bedoel ik, misschien is ze gewoon een beetje in de war.’
‘Heeft die zoon dan ook geen lange steekding?’
‘Een longontsteking, bedoel je. Nou ja, misschien heeft ze wel helemaal geen zoon.’
‘Dat vind ik al helemaal zielig.’
Terwijl we door de supermarkt lopen en ingrediënten voor groentesoep bij elkaar scharrelen, begin ik mij steeds slechter te voelen. Had ik niet wat meer moeten doen voor deze vrouw dan haar voor de vorm een schamel muntje overhandigen? Had ik niet een of andere instantie moeten inlichten, of iets dergelijks? Heb ik wel het goede voorbeeld gegeven, of zal Annika voortaan cynisch en achterdochtig staan tegenover onbekenden in nood?
‘Papa,’ zegt Annika als ik haar toestop, ‘ga ik later ook door de war worden?’
‘Nou, ik hoop het niet,’ zeg ik.
‘Ik hoop het wél!’
‘Waarom? Dat is toch helemaal niet leuk?’
‘Wél leuk! Als het eten écht op is, is toch veel stommer?’
‘Nou, dat weet ik niet schat. Honger is vervelend, maar in de war zijn kan nog veel erger zijn.’
‘Maar jij bent toch ook wel eens door de war?’
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, als we weer eens verdwaald zijn. Dan zeg je ‘papa is weer eens door de war’.’
‘Ín de war bedoel je, het is ín de war. En dat zeg ik dan maar. Bovendien gaat het steeds beter. Valt het je niet op dat we steeds minder vaak verdwaald zijn?’
‘We zijn altijd verdwaald,’ mokt Annika.
‘Is gewoon niet waar schat, je bent zelf in de war.’
Terwijl ik een glas wijn inschenk stel ik mezelf weer eens de vraag welke levenslessen ik mijn dochter nou precies wil bijbrengen en of ik eigenlijk wel meer weet dan dat ik niets weet. Mijn hoofd begint als een onontwarbare kluwen te voelen. Hopelijk eindigt geen van ons in een berm naast een fietspad.
--
Meer lezen van Kasper? Zijn boek En toen kwam Annika ligt nu in de boekhandel!