De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Eva van den Boogaard werkte een aantal jaar als docent in het voortgezet onderwijs en ergert zich aan het discours rondom het lerarentekort. Ze ziet dat politici en beleidsmakers zich focussen op hoe vreemd het is dat zo weinig mensen het mooie vak van docent willen beoefenen, terwijl diezelfde politici niet per se bezig zijn om het vak daadwerkelijk mooi te maken.
In de Volkskrant van 20 februari wordt het debat over het lerarentekort besproken. Een van de nieuwste plannen van de PO-raad is het wat mij betreft zeer terechte en urgente gelijktrekken van de salarissen van docenten in het primair en voortgezet onderwijs. In de reportage komen (ik zou bijna schrijven: ‘natuurlijk’) alleen politici aan het woord, zoals Eppo Bruins (ChristenUnie) die het docentschap zo’n mooi beroep vindt en VVD-Kamerlid Rudmer Heerema die niet snapt waarom bijna iedere leraar parttime werkt. In het discours rondom het lerarentekort komt aan de lopende band naar voren dat het vreemd is dat het tekort bestaat. Lesgeven, als docent voor een klas staan, is toch zo’n ontzettend mooi vak?
Ik hoor dit aan en vraag me af wat een beroep dan mooi maakt. Als mensen spreken over een mooi beroep, gaat het altijd om een soort nobele dienst. Politieagenten en verplegers vallen bijvoorbeeld in dezelfde categorie als docenten: ze beoefenen allemaal een ‘mooi en belangrijk vak’. Bij mijn weten vragen de mooie en belangrijke vakken vooral veel van de werknemer en zijn ze vaak onderbetaald. Ja, je werkt met mensen, het is niet saai, je draagt iets bij. Zonder agenten, zorgverleners en docenten ligt ons land op zijn gat, maar zijn het ook mooie banen als het echt je werk is?
Hoewel er een steeds nijpender tekort is aan docenten in mijn vakgebied, peins ik er niet over om terug te gaan
Ik denk terug aan mijn niet bepaald door schoonheid overgoten jaren voor de klas in het voortgezet onderwijs. Die bestonden veelal uit ervoor zorgen dat tieners op een stoel bleven zitten en niet met etuis naar elkaar gooiden, gesprekken met ouders die vonden dat hun kind niet genoeg aandacht kreeg in een klas van 32 pubers, benauwde lokalen waar maar één raam op kiepstand kon en vooral urenlang overwerken. Zonder voor die uren betaald te krijgen, want voorbereidingstijd zit inbegrepen in een voorgeschreven aantal uren dat ruimschoots tekortschiet. Lesgeven kan ontzettend leuk zijn als je op een school werkt die goed functioneert (in mijn geval was dat één van de vier middelbare scholen waar ik gewerkt heb, en dan niet de school met het predicaat ‘excellent’), maar is in ieder geval altijd ontzettend intensief. Bovendien gaat in het voorbereiden van een goede les (zeker voor een beginnend docent) heel veel tijd zitten.
Hoewel er een steeds nijpender tekort is aan eerstegraads docenten in mijn vakgebied (Nederlands), peins ik er niet over om terug te gaan. Beleidsmakers vragen zich af waaróm. Ik leg meneer Heerema graag eens aan de hand van bijvoorbeeld het stuk van Johannes Visser op de Correspondent uit dat parttime werkende docenten met dat mooie beroep niet lui zijn, maar dat ook zij graag twee dagen weekend willen. Op hun doordeweekse ‘vrije’ dagen verrichten ze administratief werk en bereiden ze hun werkdagen voor, omdat ze daar op een reguliere werkdag niet aan toekomen.
Misschien zouden de staatssecretarissen eens aan het grote aantal onderwijsdeserteurs moeten vragen onder welke omstandigheden ze wél weer voor de klas zouden gaan staan. Ik kan vast verklappen dat ik dat mooie vak best graag zou willen uitoefenen onder minder lelijke omstandigheden. Bijvoorbeeld in een nieuw schoolsysteem waarin het geld dat momenteel vrij wordt gemaakt voor het onderwijs inderdaad geïnvesteerd wordt in het gelijktrekken van salarissen in het primair en het voortgezet onderwijs, maar ook in een halvering van het aantal lesuren van een fulltimebaan. De vraag zou niet moeten zijn waarom mensen zo’n mooi vak niet meer uit willen voeren, maar hoe we het vak weer zo mooi kunnen krijgen als het eigenlijk is.