Economie en welvaart zijn rechts, milieu en dierenwelzijn zijn links. Toch? De discussie rondom CETA – het grote vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada – lijkt deze clichématige tegenstelling te bevestigen. Maar milieubescherming en economie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zegt Dennis Faase.
De Tweede Kamer vergadert vandaag over CETA. Het verdrag is door het Europees Parlement al goedgekeurd, maar pas nu lijkt de discussie hierover weer echt op gang te komen. Is CETA cruciaal voor onze economie en welvaart en moet Nederland dit ondertekenen, of vormt het verdrag een dermate groot gevaar voor rechtsstaat en milieu dat het van tafel moet? Onder andere NRC weidde gisteren een deel van de opiniesectie aan de kwestie, waarin beide kanten mooi naar voren komen.
Het is niet voor het eerst dat een handelsverdrag groot in het nieuws komt. Vijf jaar geleden was er veel aandacht voor TTIP, een soortgelijke overeenkomst tussen Europa en de Verenigde Staten. Na kritiek van milieu- en burgerrechtenorganisaties werden grote protesten georganiseerd en ook Zondag met Lubach sprak zich via de beruchte ‘chloorkip’ uit tegen het verdrag. TTIP is inmiddels van de baan is. De argumenten die in de debatten worden aangehaald zijn grotendeels dezelfde, maar in de tussenliggende vijf jaar is er iets veranderd. De TTIP-discussie vond plaats vóór het klimaatakkoord van Parijs, de grote wereldwijde klimaatmarsen en de opkomst van groene partijen in Europa. Er is sprake van een groeiend, ecologisch bewustzijn onder het grote publiek. Zo ook in de CETA-discussie.
Hoe ‘saai’ zo’n vrijhandelsverdrag ook mag lijken, burgers moeten zich er druk om maken
Dat is niet gek. Vrijhandelsakkoorden gaan over wat we produceren en verhandelen, en hebben dan ook alles met klimaatontwrichting te maken. In NRC stelden academici Alessandra Arcura en Laurens Ankersmit dat CETA investeringen in fossiele brandstof beschermt. Bedrijven kunnen namelijk via particuliere rechtbanken de overheid onder druk zetten, mocht zij nieuwe, strengere klimaatwetgeving willen doorvoeren. PvdD-fractievoorzitter Esther Ouwehand benoemde gisteren in het Reformatorisch Dagblad de risico’s van CETA in de bio-industrie: nog meer uitstoot, lagere dierenwelzijnseisen en meer gebruik van pesticiden. CETA kan het behalen van de CO2-doelen in het Parijs-akkoord behoorlijk tegenwerken.
Pro-CETA-stemmen hebben gelijk wanneer ze wijzen op de verregaande verbondenheid van de wereldeconomie. Arne Weverling (VVD) en Liesje Schreinemacher (Europarlementariër, VVD) zeiden terecht dat een land als Nederland, dat voor een derde van zijn bnp afhankelijk is van internationale handel, zich niet zomaar hiervan kan afsluiten. Daarnaast is klimaatverandering een collective action problem – als niet iedereen meedoet, heeft het geen zin – dat dan ook in samenwerking dient te worden opgelost.
Eén ding is zeker: de vergroening van de handel gaat niet vanzelf. Het vrijhandelsverdrag van de toekomst, zeggen Arcura en Ankersmit, stelt investeringen niet boven welzijn van mens en natuur, en biedt een kans voor ‘duurzame, internationale samenwerking’.
Hoe ‘saai’ een vrijhandelsverdrag als CETA ook mag lijken, wij burgers moeten ons er druk om maken. Liberale stemmers kunnen niet langer voorbijgaan aan de gevolgen van de economie op onze leefwereld. En de mensen die klimaatmarsen lopen, groen stemmen en hun levensstijl aanpassen, moeten zich ook wagen aan zaken als handelsverdragen. Want daar wordt pas echt over de toekomst van de planeet beslist.