-Serie: De recensent. Aflevering 3: De echtgenote. Vervolg op 'De begrafenis'.-
De Recensent # 3: De echtgenote
Het is een hardnekkig misverstand dat oudere heren geen spontane erecties meer kennen.
Er zijn ochtenden, vooral in de winter, als het boven de dekens koel is maar eronder behaaglijk, dat het lichaam nu eenmaal doet wat het wil. Het is een beschamend tafereel, een man als ik, met grijze slapen en denkrimpels die nooit meer zullen verdwijnen, zomaar, met een tent in de pyjamabroek, als een doodgewone puber.
Mijn vrouw ziet het altijd meteen, spiedende brillenogen verschijnen vanachter haar leesboek. ‘Je zou erin kunnen kamperen,’ zegt ze met een glimlach.
Mijn lichaam en ik hebben al lang geleden afgesproken dat we elkaar het liefst zo min mogelijk storen. De ochtenderectie is de vleesgeworden contractbreuk.
Tot overmaat van ramp wordt haar blik altijd weer verwachtingsvol, alsof ik ook maar enige invloed op deze situatie heb gehad, alsof het nu allemaal kan gaan beginnen. Wat moet ik dan doen, zeg het me. Moet ik driemaal ‘hoezee’ roepen, een kussensloop omknopen als bandana en ‘Viva la ereccíon! Viva la erección!’ brullen, terwijl ik als een bronstige geit door de kamer spring? Het leven is een feest, het zal wel, maar ieder feest loopt op een gegeven moment op een natuurlijke manier af. Ik ben op. Moe van de dag, en daarna moe van het slechte slapen. Het is geen kwaaie, die vrouw van me, maar ik ken het zo onderhand wel, haar geluiden, haar koosnamen en haar lijf. De onderbenen zijn een doolhof van spataderen, de voetzolen dragen een aangekoekte, gelige eeltlaag. Rode laknagels zijn brokkelige kalknagels geworden, en het neushaar moet iedere veertien dagen worden bijgeknipt.
Via de spiegel zie ik mijn gezicht. Ik heb zelden zo’n oude versie van mezelf gezien. Het is voor niemand een verlies dat deze figuur niet meer in actie te zien is.
Terwijl ze onder de douche staat, schrijf ik mijn steekwoorden op, zittend op de wc-pot. De levensrecensent kiest zijn eigen onderwerpen. De cabine is van matglas, ik zie haar contouren, het haar tot op de schouders. Als ze niet zo jammerlijk zong, zou ik kunnen fantaseren dat er daar iemand anders stond. De jongedame van de Albert Heijn, desnoods die Marokkaanse van hiernaast.
Ze zingt Wouldn’t It Be Nice. Denk ik.
Op de grond staat een flesje Lactacyd, de dop opengeklapt. Waarom de tuin nog bijhouden als er al tijden niemand meer naar het gras heeft gekeken?
Ze zeept haar oksels in. Ze maken een vies, smakkend geluid.
Het gesnerpzang houdt op, de straal stopt met kletteren.
Het eerste wat ik zie als ze de deuren openschuift zijn haar borsten, bijna helemaal ingenomen door salamischijven van tepelhoven. Ze schrikt. Een gilletje, kort en hoog. Hoe ik het in mijn hoofd haal, hoe lang ik hier al zit. Mijn blik gaat van blocnote naar horloge. Zes minuten. Ze grist een handdoek van de stapel, slaat hem om en verdwijnt. De deur zwaait dicht.
Haar lichaam is geen aanrader. Een vermoeide uitvoering van een klassiek concept, een biologische herhaling van zetten, alleen voor de echte liefhebber de moeite waard. Ik noteer dat ik haar naam niet mag noemen in het stuk, de band tussen recensent en recensendum moet niet worden misbruikt. Ze mag er geen last van hebben. Het is een goed kind. Straks herkennen ze haar op straat, of krijgt ze geen korting meer bij de slager.
Voor me ligt een plasje water, met in het midden een fluimpje shampoo. Ze verdient een mooie recensie.
Bij het schrijven van de eerste woorden hoor ik haar weer zingen. Wouldn’t It Be Nice.
De recensent
Daan Heerma van Voss