‘‘Zwarte Piet is zwart.’’ Zonder het te weten citeert onze tweejarige dochter de premier. Wij laten het daar niet zomaar bij zitten, als ouders van de eenentwintigste eeuw.
‘‘Kan hij dan niet ook groen zijn, of blauw?’’ probeert mijn vrouw.
‘‘Of rood met gouden stippen?’’ vul ik haar aan.
Annika kijkt ons met grote ogen aan, we zien haar denken. Tot onze opluchting geeft ze een verlossende knik.
‘‘Ja,’’ zegt ze. ‘‘Dat kan.’’
Boven haar hoofd geven papa en mama elkaar een vluchtige kus. Het zal dan toch allemaal nog goed gaan komen met de feestdagen dit jaar.
‘‘Of,’’ horen we Annika, op een toon alsof ze zich opeens iets herinnert.
‘‘Of, of, of…’’
De spanning in de woonkamer stijgt.
‘‘Of zwart.’’
Ze spreekt het woord uit alsof het de gewichtigste kleur ter wereld is.
‘‘Ja, nee, oké, vooruit, soms,’’ stamelen haar moeder en ik door elkaar.
Annika krijgt de slappe lach. Ze denkt dat wij een spelletje aan het spelen zijn.
‘‘Welles, welles,’’ zegt ze. ‘‘Zwarte Piet is zwart. Zwart is-ie.’’
Voor het slapen vertel ik Annika doorgaans een verhaaltje, maar deze avond gaan we Sinterklaasliedjes oefenen. Morgen zal de goedheiligman immers in Amsterdam arriveren. Ik begin met de eerste klassieker die bij me opkomt.
‘‘Dáár wordt aan de deur geklopt. Hard geklopt, zacht geklopt. Dáár wordt aan de deur geklopt. Wie zou dat zijn? Wees maar gerust mijn kind, ik ben een goede vrind...’’
Langzaam dringt tot mij door dat ik uit dat immense repertoire uitgerekend het allerfoutste nummer heb uitgekozen. Een nummer dat zelfs door de ferventste advocaten van de pietermantraditie steeds vaker wordt overgeslagen. Een nummer dat binnen een paar jaar alleen nog op pakjesavond zal worden aangeheven door seniele opa’s. Mijn dochter had kunnen opgroeien zonder enige notie van dit verderfelijke lied, maar ik zit er nu middenin en er kan geen twijfel over bestaan dat zij het een prachtnummer vindt, zo vrolijk wipt ze op mijn schoot. Ik probeer te stoppen, maar mijn mond zingt verder, gevangen in die onverbiddelijke Oud-Hollandse cadans.
‘‘Ook al ben ik zwazwazwa...’’
‘‘Zwazwa?’’ hoor ik Annika vraagtekens zetten bij de authenticiteit van mijn tekst. Het is nu een kwestie van doorzetten, anders zal ze nooit meer iets van mij aannemen. Ik verander de tekst gewoon in iets onzinnigs, wat doet het er ook toe, al die kinderliedjes slaan zo vaak nergens op. Ik schraap mijn keel.
‘‘Ook al ben ik zwaar bebloed, arbeid is goed.’’
Annika klapt in haar handjes. ‘‘Nog een keer,’’ roept ze.
We staan op de Nieuwe Amstelbrug ingeklemd tussen honderden vol verwachting kloppende harten. Er varen al enkele pietenbootjes onder ons door, de Stoomboot kan elk moment komen. Een paar pieten op rolschaatsen delen pepernootjes uit. Ze zijn allemaal zwart, op een na.
‘‘Kijk eens Annika, die Piet is rood,’’ zeg ik tegen mijn kleine schat. Ze kijkt de andere kant op en zegt laconiek: ‘‘Zwarte Piet is zwart.’’
Een gespierde kerel met een motorbroek en zijn dochter op zijn nek, klopt mij op mijn schouder. ‘‘Dat kind heb gelijk. Belachelijke vertoning, zo’n rooie ertussen. Zwarte Piet is zwart.’’
‘‘Zwart zijn ze,’’ beaamt Annika, wijzend naar een sloep met twee dozijn dansende exemplaren.
‘‘Tja, ik weet niet,’’ zeg ik, ‘‘kijk, het is natuurlijk een heel gevoelig onderwerp, maar tijden veranderen en…’’
‘‘Gewoon goed bezig, makker,’’ zegt de motorrijder. ‘‘Ben blij dat er in dit kutlandje tenminste nog wat normen en waarden worden bijgebracht.’’
Hij draait zich om, naar de Rode Piet, en roept: ‘‘Zwarte Piet is zwart, Zwarte Piet is zwart.’’ Annika kirt van plezier. Even later staat de halve brug haar leus te scanderen. De andere helft roept ‘‘boe’’, ‘‘respect’’ en ‘‘racisme’’. Rode Piet rolschaatst er gauw vandoor.
Het tumult stopt abrupt wanneer het getoeter van de Stoomboot klinkt. Gebroederlijk zwaaien vriend en vijand naar de Goedheiligman. Pas wanneer hij weer uit het zicht verdwenen is wordt de verbale oorlog voortgezet. Het lijkt me tijd om naar huis te gaan, voordat de boel zal escaleren. Tot mijn grote schrik zie ik dat Annika niet meer voor mij staat.
Licht in mijn hoofd van paniek draai ik mij om. Dan zie ik haar in het midden van de mensenmassa staan. Stampend van vrolijkheid zingt ze ‘‘Ook al ben je zwaar bebloed, arbeid is goed’’.
De motorvader kijkt mij geschrokken aan. ‘‘Gast, dat gaat nou weer echt veel en veel te ver,’’ zegt hij.
‘‘Dat is, dat is gewoon ziek,’’ zegt een vrouw, die met haar handen de oren van haar zoontje dichthoudt.
‘‘Ach, het creatieve kinderbrein,’’ lach ik. ‘‘Ik sta gewoon aan jullie kant, hoor.’’
‘‘Aan wiens kant?’’ vraagt de motorvader.
‘‘Ja, het is natuurlijk ook heel erg dubbel.’’ Ik zwaai met mijn handen, maar ik weet niet wat ik uitbeeld.
‘‘Bah, wat vind ik dit erg zeg,’’ zegt een man met een snorretje. Het is mijn oud-docent Duits, ik hoop niet dat hij mij herkent. ‘‘Verderfelijke ideeën in een onschuldig hoofdje stoppen en er dan niet eens de verantwoordelijkheid voor nemen.’’
De mensen op de brug komen eensgezind dichterbij. Annika en ik lopen met toenemende vaart naar onze fiets en scheuren dan naar huis.