‘‘Good morning, do you speak Dutch?’’
‘‘Ik spreek gewoon Nederlands hoor.’’
‘‘Ah, dat is mooi. Ik kan me ook heel goed in het Engels uit de voeten maken hoor, daar niet van. Flinke steenkolenuitspraak, dat wel, maar prima te volgen. Het zou alleen zo gek zijn als wij in het Engels zouden gaan praten terwijl we ook gewoon Nederlands spreken.’’
‘‘Waar belt u voor?’’
‘‘Ja, wel. Het volgende is het geval. Ik ga aankomende zondag naar Amerika. Of, ik, ‘wij’, moet ik zeggen. Ik en mijn vrouw. Dat klinkt nog zo gek, ‘mijn vrouw’. We zijn nog maar pas getrouwd. Ik weet nog niet goed hoe ik haar moet noemen.’’
‘‘Meneer, ik heb weinig tijd.’’
‘‘Laten we het op ‘echtgenote’ houden, al klinkt dat ook weer zo formeel. Hoe dan ook, wij gaan dus naar New York. Op huwelijksreis. Met z’n tweetjes hoor. We hebben ook een dochtertje, van twee, bijna drie alweer, maar die wordt opgevangen door de opa’s en oma’s. We gaan haar wel missen natuurlijk.’’
‘‘Wat is uw vraag?’’
‘‘Ja, nou, mijn vraag heeft dus te maken met de elektronische reistoestemming die wij daarvoor moesten aanvragen. Ik had daar bijna overheen gelezen, stom hè. Mijn vader attendeerde mij daarop. Hij is altijd goed geweest in kleine lettertjes.’’
‘‘U kunt dat gewoon online aanvragen.’’
‘‘Dat weet ik, dat weet ik. Heb ik gedaan ook. ESTA, zo heet dat ding. Weet u waar die afkorting eigenlijk voor staat?’’
‘‘Ik zou het bij god niet weten.’’
‘‘Hoe dan ook, ik heb dat dus vorige week gedaan en ik heb begrepen dat daar drie dagen voor staan, maar als ik op de link klik om naar de status te kijken krijg ik een foutmelding.’’
‘‘Dat weet ik.’’
‘‘Kunt u daar meer over vertellen dan?’’
‘‘Nee, dat weet ik ook allemaal niet.’’
‘‘Maar is het een puur technische kwestie, of heeft dit iets te maken met de gebeurtenissen in de VS? Met de overheid die daar op non-actief staat?’’
‘‘Zou kunnen.’’
‘‘Maar wat denkt u?’’
‘‘Het is koffiedik kijken, meneer. Puur koffiedik kijken.’’
‘‘Maar moet ik mij nu ongerust gaan maken?’’
‘‘Dat moet u zelf weten.’’
‘‘Als ik voor zondag die ESTA niet heb kan ik toch het land niet in?’’
‘‘U kunt het vliegtuig niet in.’’
‘‘Dat zou toch wel heel vervelend zijn.’’
‘‘Ik kan er ook niets aan doen, meneer.’’
‘‘Maar hoe lang staat die foutmelding er dan op?’’
‘‘Als u het weet mag u het zeggen.’’
‘‘Maar dat vind ik toch een beetje vreemd, dat u dat niet weet.’’
‘‘Hoezo is dat vreemd? Hoezo is dat vreemd dan? Dat gebeurt toch allemaal in A-ME-RI-KA?!’’
‘‘Ja maar, ja maar, ik spreek nu toch met de ambassade van Amerika?’’
‘‘Ja, en die zit in NE-DER-LAND.’’
‘‘Juist ja, want het zou ook gek zijn als de ambassade van Amerika in Amerika zou zitten.’’
‘‘Wat is dat voor lawaai bij u? Ik kan u nauwelijks verstaan.’’
‘‘Dat is mijn dochter. Zij hoorde u nogal luid de naam van mijn beoogde reisbestemming door de telefoon declameren en dit vormde voor haar een impuls om Berend Botje aan te heffen.’’
‘‘Kunt u haar vragen hiermee op te houden? Zo kan ik mijn werk niet doen.’’
‘‘Nee, en dat zou toch wel heel vervelend zijn voor ons beiden.’’
‘‘Bent u soms de leukste thuis?’’
‘‘Momenteel is dat mijn dochter. Bent u de leukste op de ambassade?’’
‘‘De kans is groot, want ik zit hier helemaal alleen.’’
‘‘Waar zijn uw collega’s dan?’’
‘‘Lunchen.’’
‘‘Om tien uur ’s ochtends?’’
‘‘Meneer, ik denk dat dit gesprek nu wel afgelopen is. Ik wens u een prettige reis.’’
‘‘Maar hoe kom ik het land nou in?’’
‘‘Dat is uw probleem. Een goedendag.’’
‘‘Maar….’’
‘‘Tuut, tuut, tuut.’’