Een moeder logeert een nacht bij haar dochter op de studentenkamer. Terwijl ze de slaap niet kunnen vatten denken ze aan hun liefdes en aan elkaar.
In mijn studentenkamer lig ik op de smoezelige logeermatras die we uit het washok boven in het huis hebben gehaald en ligt mijn moeder in mijn bed. Het is een warme zomerdag geweest. We kunnen allebei de slaap niet vatten. De hele nacht niet. Ik weet niet wat haar wakker houdt – de bedompte overblijfselen van de hitte, de ruimte die haar niet vertrouwd is. We weten beiden dat de ander wakker is, maar we zeggen niets. Voelt het voor mama ook vervreemdend aan om op dezelfde kamer te slapen?
Ik denk aan de nacht na deze. Met heel mijn wezen wil ik die aanstaande nacht. Ik geloof niet dat mama dat doorheeft. Het is interessant hoe de werkelijkheid voor de een zo overduidelijk vol van dat ene kan zijn, terwijl de ander er geen weet van heeft. Je bent als kind wel eens bang dat een ander je kan horen denken, maar dat is nooit waar gebleken. Dus doen we alsof het stil is, al voelt de nacht luid als krekels die op een savanne in mijn hoofd tsjirpen. Ze zitten in mijn lichaam en roepen naar elkaar.
*
Ondanks dat ze niet naast me ligt, voel ik haar woelen. Het vult de ruimte.
Wanneer ik hier zo op de kamer van mijn dochter lig, is het even alsof ik terug in de tijd ben. Als ik me genoeg concentreer, lijkt het te kunnen. Zelf had ik als student de luxe dat mijn vader een verdieping voor me kon betalen en heb ik nooit in een studentenhuis gewoond. Soms mis ik dat appartementje in het centrum nog wel. Als je in het centrum woont, geeft dat je toch meer het gevoel dat je ergens aan deelneemt, er meer toe doet. Het leeft er en daardoor leef jij misschien ook wat meer. Laten we eerlijk zijn, het was ook de tijd dat wonen nog betaalbaar was. En toch knaagt het zo af en toe wel aan me dat ik er niet op die manier voor mijn dochter kan zijn.
Ik vind het fijn om wat langer met Sarah te zijn en hoop dat zij dat ook vindt. Als ze bij mij langskomt, gaat ze meestal diezelfde avond weer terug. Het was op mijn voorstel, dit weekend. Mijn haar prikt tegen mijn gezicht. Sarah draait zich op haar andere zij. Ik doe hetzelfde. Ondanks dat ze niet naast me ligt, voel ik haar woelen. Het vult de ruimte.
*
Waarom ligt ze niet gewoon stil? Het is al vervelend genoeg dat ik niet kan slapen. Ik wil op zijn minst dat mijn moeder stil ligt. Ik moet opeens denken aan die keer dat we een ijsje gingen halen na afloop van een concert van haar. Ik moet een jaar of negen geweest zijn en was zo overdonderd door de veelheid aan soorten dat ik daar maar stond, en stond, en simpelweg niet wist welke smaak ik op dat moment in mijn mond wilde proeven. Ik vroeg me af hoe je nou eigenlijk dingen weet. Wat betekent het om iets te weten. Mama werd van gêne steeds ongeduriger. Zij had geleerd om maar gewoon te kiezen, die en die, want ze wist het zelf eigenlijk ook nooit echt. Gewoon dóén en dan komt er wel een leven uit en dat leven is vervolgens wat voorbestemd was. Met een snel lachje naar het meisje achter de toonbank greep ze mij hardhandig bij mijn arm en maande me om op te schieten. Ik koos voor citroen, terwijl ik wist dat van de zuurte mijn gehemelte altijd gaat kriebelen. Ik realiseer me dat mijn mond droog is maar ik geen glas water naast de matras heb gezet.
*
Ik ben blij dat ik op Sarahs matras lig en niet op dat vlekkerige geval. Al is deze eigenlijk te hard om echt lekker op te liggen. Mijn eigen matras is in feite doorgezakt, het is al twintig jaar oud, maar die holte vind ik juist zo fijn. Het stelt me gerust, alsof de holte me vasthoudt en ik iets minder alleen in bed lig.
De mensen met wie ik in bed heb gelegen...
Grappig dat ik toch eerst aan Sarah denk, haar zachte voetjes die me ergens halverwege mijn benen raakten. Ik leek haar nooit te kunnen grijpen. Ze had altijd iets vluchtigs voor me, maar dan lag ze daar. Zo stil en zo aanwezig. Dáár waar ze overdag nooit helemaal hier was. Ze werd vaak midden in de nacht wakker en dan hoorde ik mijn deur weer voorzichtig opengaan. Wanneer ze naast me was gekropen, was ze vaak zo weg en bleef ik wakker om zo lang mogelijk van die aanwezigheid te genieten.
*
Ik weet wel dat ik morgen naast hem lig. Ik wil het zo vurig dat de tijd zich lijkt samen te ballen en ik het al bijna kan aanraken.
De zware lucht herinnert me aan de avonden in Italië, waar ik nog maar een week geleden was. Op zwoele avonden buiten – de temperatuur zakte iets maar lichamen raakten niet afgekoeld – leerde ik vreemden kennen, voorbijgangers in mijn reisverhaal. In het buitenland zet verlorenheid zich om in iets positiefs, of op zijn minst is het daar op zijn plek. Ik sliep in kamers in goedkope hostels zonder raam dat open kon en werd desondanks opgegeten door de muggen. Ik kon daar ook niet slapen en als dan het scherm van mijn telefoon oplichtte en ik zijn naam zag staan, werd alles wakker. De jongen met wie ik de nacht na deze in bed zal liggen (ik weet het zeker) vroeg me hoe mijn dag was geweest. In welke stad bevond ik me nu, wat was het mooist geweest, had ik lekker gegeten die avond. Plagend, of ik nog leuke Italiaanse jongens was tegen gekomen. Hijzelf was thuis, aan het schrijven, en had mij minder te vertellen dan ik hem. Soms was hij gaan zwemmen of een stuk gaan lopen. Hij maakte groentelasagne. Eigenlijk weet ik niet of hij anders zal zijn dan de mensen die ik vluchtig op reis ontmoette. Ik weet wel dat ik morgen naast hem lig. Ik wil het zo vurig dat de tijd zich lijkt samen te ballen en ik het al bijna kan aanraken. Hem. Zijn buik, ik voel hoe die zich tegen mijn gebolde rug drukt. Mijn hand is zijn hand die tegen mijn borst aan ligt.
Mama heeft geen idee.
*
Maar dan de anderen. Ik weet nog die keer dat hij bij mij at, samen met mijn vriendin Dorothée. De Italiaan. Hij was een vriend van Dorothée en dit was pas de tweede keer dat ik hem zag. De Italiaan was cellist, wij zochten een cellist. We hadden de hele dag gerepeteerd, nauwelijks tijd gehad om te lunchen, maar op zuidelijke tijd gingen we dan uiteindelijk pasta koken. Tagliatelle met spinazie en veel knoflook, Parmezaan, ik weet het nog zo. Ik vond zijn bruine handen zo mooi, hoe ze de slierten uit de kom op onze borden schepten. Hoe vastberaden ze de strijkstok over de snaren hadden laten gaan en hoe trefzeker maar liefdevol zijn vingers over de hals bewogen. Het was broeierig die avond, net als nu. Waarschijnlijk moet ik er daarom aan denken.
Is het echt zo warm op deze kamer of ben ik gewoon rusteloos, vraag ik me af. Het is te koud als ik het laken van me afgooi, maar het witte laken plakt, of ik plak aan het laken. Sarah draait zich alweer om.
*
Ik hoor mama stoeien met haar beddengoed. Als ik mijn ogen open doe, zie ik dat we met onze gezichten naar elkaar toe liggen. Ik geloof dat zij haar ogen dicht heeft, maar draai me toch om.
*
Nu besef ik dat relaties elastieken zijn die vrij ver kunnen uitrekken maar waar de rek ook uit kan gaan, zodat ze niet zomaar meer terugschieten.
Er is iets aan de vertrouwdheid van haar spullen en tegelijkertijd de onpersoonlijkheid van dit huis, die linoleumvloer en dat rode lichtje van het brandalarm, dat me niet op mijn gemak doet voelen. Ik hoor niet thuis in dit decor van haar leven, voel me er niet alleen een bezoeker maar ook een beetje een indringer. Ik proef gejaagdheid in hoe Sarah met me is en weet niet zo goed hoe dat komt. Soms denk ik wel dat ik haar te veel aan haar lot heb overgelaten. Vroeger vond ik dat ik er best veel was, genoeg, maar als ik eerlijk ben was ik in gedachten vaak ergens anders. Ik vond dat ik een eigen leven moest behouden, de onafhankelijke vrouw die ik was, moest blijven, en dat het goed was dat zij leerde om op haar eigen benen te staan. De band tussen moeder en dochter is er toch wel, ging ik vanuit. Nu besef ik dat relaties elastieken zijn die vrij ver kunnen uitrekken maar waar de rek ook uit kan gaan, zodat ze niet zomaar meer terugschieten.
*
Maanlicht schijnt door de witte gordijnen en wordt al bijna daglicht. Ik val niet in slaap tot half vijf in de ochtend. Er mag dan wel een hoeslaken tussen mij en de matras zitten, ik ben er toch niet gerust op. De vlekken zijn aanwezig. Het matras is te zacht. Mama ligt in mijn bed en daar ben ik het niet mee eens. Er krijst een pauw op de boerderij tegenover ons. Verder is het stil, behalve dan de draaigeluiden van mama en mij. Ik denk aan hem, aan seks, aan hoe zijn lichaam zal zijn en hoop maar dat mama het niet doorheeft. Natuurlijk heeft ze dat niet.
Als gedachten te horen waren, had ze wel geweten dat citroen niet mijn lievelingsijs is.

Janna Claudius is een creatieve duizendpoot en wou dat er meer uren in dagen zaten, want niets-tijd vindt ze net zo vruchtbaar. Ze fotografeert, kleit, tekent en heeft een liefde voor textiel ontdekt. Schrijven is, met name in dagboekvorm, een constante in haar leven.

Dünya Atay is een Turkse illustrator, graphic designer en muralist uit Den Haag. Het bespelen, bevragen en meestal het afwijzen van wat echt is om een eigen werkelijkheid te scheppen is waar ze haar dagen mee vult.