Imme lijdt aan gemis. Ze heeft houvast nodig. Dat weet ze, maar hoe ziet het eruit? Een evocatief verhaal van beeldend kunstenaar en schrijver Sanne van Balen. Koel je aan de troost van een geërfde vrieskist, en laat Sanne’s woorden over je heen golven.
In de ochtenden dacht Imme dat iemand met een ijsschep bolletjes uit haar had geschraapt en verkocht had aan vreemden. Er waren dingen weg. Gedurende de dag verdween de gedachte naar de achtergrond als katerhoofdpijn. Ze luisterde naar haar cliënten, werkte diagnoses uit, gaf zich over aan hun verhalen tot ze niets meer te geven had. Voor even raakte ze afgeleid, de regelmaat wende. Maar ‘s nachts leek het of haar lichaam zich uitsmeerde over alle oppervlakten om haar heen, uiteenviel in spetters die wel bij elkaar hoorden maar elkaar niet raakten of terugvonden. Bij het ontwaken voelde ze zich beurs en hol. Imme had houvast nodig, dat wist ze, alleen wist ze niet hoe het eruit zag.
Imme kent zichzelf zoals ze Nikki kent, van dichtbij, fragmentarisch. Alle beenharen die ze heeft overgeslagen bij het scheren vallen haar uiteindelijk op, elke nieuwe sproet wordt gezien. Ze kan geen spiegel voorbijlopen zonder haar neus erop te drukken om haar poriën te inspecteren. Toen ze net verkering hadden, had Imme zich verbaasd over hoe ze Nikki vooral zag met een half oog: een stuk jukbeen als ze zoenden, litteken op kin, kleur van de huid rond de wenkbrauwen. Nikki rook naar boter en nootmuskaat en had hoekigere krullen onderaan haar haargrens. Soms was ze bang dat Nikki zou tegenvallen van een afstand. Of dat ze haar niet zou herkennen.
Nikki was iemand die zwaaide als ze ergens aankwam, ze maakte zichzelf kenbaar met een overtuigende vanzelfsprekendheid. Ook vanuit de verte was ze onmiskenbaar Nikki. Ze zwaaide niet alleen naar Imme maar naar iedereen. Dan zette ze haar fiets op slot en nog voordat ze haar sleutelbos in haar zak had gestoken, zwaaide ze naar wie er ook maar naar haar uitkeek. Thuis als ze binnenkwam stak ze even haar hand op met de rinkelende sleutels aan haar wijsvinger. Na acht jaar samenwonen was dat een van de dingen die niet was veranderd.
Nikki’s zwaaiende vingers deden Imme denken aan die van haar vader. Haar vader was een week na haar achttiende verjaardag overleden en in een urn bijgezet in Hoorn, de stad waar hij opgroeide van een bleke jongen met roze lippen tot een man met grote stevige werkhanden. Handen die alles op konden tillen, hete pannen zonder pannenlappen, blokken hout met splinters, bevroren kippen, en zijzelf. Hij had haar graag opgetild tot hij op een dag zei ‘lieverd, er komt een moment dat zwaartekracht zich omdraait.’
‘Hoezo?’ had ze gevraagd.
‘Dan zal jij mij moeten dragen,’ zei hij.
Ze had zijn wijsvinger vastgeklemd, haar favoriete vinger van al zijn vingers. ‘Pap, ik weet het, maar tot die tijd moet jij mij blijven optillen,’ zei ze. Want er was niets wat ze liever met hem deed dan door de lucht zweven. Dan voelde ze zich meer. Meer dan wat precies, dat deed er niet toe.
‘Lieverd, er komt een moment dat zwaartekracht zich omdraait.’
‘Hoezo?’ had ze gevraagd.
‘Dan zal jij mij moeten dragen,’ zei hij.
Nikki had haar sleutels thuisgelaten toen ze op reis ging, omdat ze verwachtte terug te komen. Ze was vertrokken om zes maanden lang hetzelfde vrijwilligerswerk te doen als na haar eindexamen. Het had haar los laten komen van een jeugd met ouders. Toen was Nikki negentien, nu negenendertig. Ooit had ze tegen Imme gezegd dat liefde nooit stopt, nooit opeens. Ook zei ze dat het eenvoudiger was weg te gaan dan te blijven. Imme had dat soort uitspraken nooit persoonlijk, genomen, had ze aangehoord als bijzinnen in een toneelstuk, het waren kartonnen bomen in het decor. Imme had Nikki uitgezwaaid op het vliegveld. Op haar weg terug naar huis had ze zich vloeibaar gevoeld. Slingerde over de weg, of alsof ze voor het eerst op een boot zat, ervaarde wat deining was.
Imme werd rustig van de zee. Niet van de zee zelf, maar van het verlangen naar de zee. Het verlangen was zo diep dat ze bang was dat het haar op zou slokken. Dat ze er op een dag in zou verdwijnen, door het getij zou worden meegesleurd. Wanneer de druk in haar hoofd begon op te lopen, was het tijd om naar de zee te gaan. Hun huis stond in Winterswijk, veel verder van de zee had ze niet kunnen zijn, dus ze ging alleen als het echt hard suisde in haar hoofd. Ze wist niet zeker of de zee wel een vorm van houvast kon zijn. Het was zo groot, zo overal en van niemand in het bijzonder. Ze kon het niet mee naar huis nemen. Ze kon de zee niet onderverdelen.
Toen Nikki net was vertrokken was het nog rustig in Imme’s lichaam, de ijsschep schraapte alleen aan de oppervlakte. Op werk sprak ze vier cliënten per dag, deed het telefonisch spreekuur, ’s middags was ze vrij en kookte ze uitgebreide maaltijden. De maaltijden waren uitgebreid omdat ze dat gewend was. Maar omdat ze teveel voor haar alleen waren, stopte ze de helft van de gerechten in de diepvries. Een diepvries is geduldig. Naarmate de tupperware hoger en hoger opgestapeld raakte, begon Imme te wankelen. Ze voelde zichzelf steeds holler worden. Ze vreesde de nachten die als een stijve uitgerekte ruimte een tijd zonder grip aankondigden. Het donker kende geen contouren, behield niet de harde kleur van de dag maar mengde zich met de woonkamer, de garage, de diepvries en alle lege momenten waarin Nikki niet aanwezig was. Ze voelde zich vloeibaar als een plas gemorste thee, onwillekeurig en uitdijend.
Ze vreesde de nachten die als een stijve uitgerekte ruimte een tijd zonder grip aankondigden. Het donker kende geen contouren.
Haar vader was zeven jaar na zijn aanschaf van de diepvries plots overleden en ze had het zonde gevonden om ‘m zomaar weg te doen. Kon nog minimaal twintig jaar mee. Ze had de diepvries met een kar opgehaald. Deze diepvries was geen koelvak in de koelkast, maar een vrijstaande kist tegen de achterwand van de garage. Er kon 560 liter in. Haar vader had de kist gekocht voor zijn lucratieve handel in soepkippen, inkoop 2,75 euro, verkoop 6,50. Er pasten negentig soepkippen in de diepvries, na zijn dood zaten er nog veertig in die ze over de jaren tot bouillon had gesmolten.
Imme’s slaap vulde een kubistisch tafereel waarin voor- en achtergrond even harde contouren hadden en geen afstand van elkaar kenden. Na de lange nachten voelde ze zich leeg geschraapt en misselijk. Een spiegel durfde ze niet meer van dichtbij voorbij te gaan, haar oren suisden. Ze koppelde het aan Nikki en verlangde naar de tijd dat ze opgewassen was tegen de situatie. Steeds vaker vond ze zichzelf aan zee, turend naar het vanzelfsprekende rollen van de golven. Ze reed pas terug naar huis als ze een kalmte door haar lichaam voelde trekken. Meestal ging ze naar Hoek van Holland omdat daar de boot naar Engeland vertrok. Als ze het enorme schip voorbij zag varen dan zwaaide ze. Ze zwaaide met haar hele arm.
Er gingen twee maanden voorbij tot ze dacht dit moet stoppen. Voor de vierde keer die week was ze over de A12 heen en weer naar zee geweest. Toen ze naderhand de auto in de garage parkeerde, zag ze de diepvries en wist ze wat ze moest doen. Imme begon de diepvries te legen, elk bakje met etiket waarop stond wanneer het was gemaakt, werd ontdooid en de inhoud verdween in de kliko. Het kostte haar de hele avond en ook een deel van de nacht, maar op geen enkel moment voelde ze iets in haar golven, geen gemis, geen verlangen naar zee. Toen ze de bodem van de kist kon zien, zilver en glimmend als de matte kant van aluminiumfolie, pakte ze een stoel en ging naast de kist zitten. Ze voelde schuldgevoel opwellen, haar vader gooide nooit iets weg, ook niet uit de diepvries. Hij waste zelfs zijn plastic boterhamzakjes af, die hingen dan te drogen tussen de muur en de verwarmingsbuizen die uit de cv omhoog het plafond in verdwenen. Ze zag voor zich hoe er een voor een druppels afwaswater van de zakjes op de vloer drupten en daar opdroogden. Misschien sloeg haar staat van zijn niet op Nikki. Imme had zich nooit los hoeven breken van een jeugd met ouders. Haar vader had zich uit haar leven losgemaakt.
Er leek een wekker af te gaan, een ritmisch piepen kwam uit de diepvries. Imme luisterde ernaar. Ze schoof haar stoel dichter naar het ding toe, de kist koel tegen haar knieën. Steunend op haar ellebogen hing ze schuin over de rand van de diepvries, het piepen stopte niet.
‘Pap?’ Ze fluisterde het en schrok toch van haar stem die echode tussen de zilveren wanden.
Het regelmatige hoge geluid bleef regelmatig.
‘Ben jij dat?’
Geen verandering. Ze stond op en sloot de deksel van de diepvries. Het piepen stopte. Of verdween onder de rubberen rand die vacuüm zoog.
De zee lag trillend als pudding op de achterbank, al rijdend keek ze af en toe over haar schouder. De zakjes lieten natte plekken achter op de bekleding.
Op de A12 was weinig verkeer, voor ze het wist stond ze op de pier. De zee was niet wild, ook niet kalm. Ze probeerde voor het water te staan zoals ze dat gewend was, zonder tranen, rustig ademend. De zee stond pathetiek niet toe. Ze kon de zee alleen maar overzien van een afstand, in z’n geheel. Ze probeerde in haar lichaam een kalmte te creëren die haar hoofd nog niet had gevonden. Haar adem werd geleidelijk rustig, de vloedlijn trok zich langzaam terug. Ze hurkte en haalde een rol plastic zakjes uit haar tas. Een voor een liet ze de zakjes vollopen met de branding en legde er dan een knoop in. Het water was troebel, ze kon er niet doorheen kijken. Met haar armen vol water liep ze terug naar de auto, ergens had ze het idee dat ze iets deed wat verboden was. De zee lag trillend als pudding op de achterbank, al rijdend keek ze af en toe over haar schouder. De zakjes lieten natte plekken achter op de bekleding. Teder legde ze thuis de zakjes zee in de diepvries. Ze had er net genoeg om de zilveren bodem niet meer te zien. Tevreden ging ze naar bed en sliep als een blok. De nacht was niet meer onomlijnd, dijde niet uit, behield z’n vorm.
Toen ze wakker werd, keek ze eerst in de diepvries. Ze tilde er één zakje uit en hield het bevroren stuk zee in haar handen. Het water was in een eigenaardige hoekvorm uitgezakt en hard geworden in de plooien rond de knoop bovenin. Wat vocht condenseerde op haar handpalm. Ze voelde een rilling door haar hele lijf trekken, het deed haar denken aan het maken van een gipsen beeld. Het gips warmt eerst op, bubbelt, koelt af en stolt. Imme voelde het bloed door haar aderen ruisen, haar opwarmen, terwijl de zee haar handen steeds klammer maakte. Voor het eerst in maanden voelde ze zich weer vol. Alles in haar lichaam was weer van haar.

Sanne van Balen komt uit Friesland en is beeldend kunstenaar en schrijver. Ze studeerde Nederlandse letterkunde aan de UvA en Beeld&taal aan de Gerrit Rietveld Academie. Eerder publiceerde ze o.a. bij de Internet Gids en in tijdschrift Simulacrum. Ze houdt veel van kaas en staat daarmee iedere zaterdag op de Noordermarkt.

Vere van der Veen