De financiële crisis is op zijn hoogtepunt, Manhattan staat onder water en in Afrika krijgen steeds meer mensen last van overgewicht. In Eindhoven was er eind oktober weer een Dutch Design Week. Hoe staat het met het aandeel Dutch Design te midden van al het natuurgeweld en het socio-economische tumult?
Net als de financiële crisis is de kwestie Dutch Design ook onder te verdelen in een heersende orde tegenover revolutionairen. Wallstreet tegenover Occupy. Het topje tegenover de ijsberg. Wat het topje betreft kent Design al jaren een aantal steeds terugkerende kopstukken die nog stammen uit de tijd dat het geld niet op kon en dat een volle portemonnee nog geruild kon worden tegen lege esthetiek. Zij die de markt van het grote geld eerder hebben aangeboord kunnen zich nog even blijven vastklampen aan hun mecenassen, maar voor de startende ontwerper is het momenteel op een houtje bijten.
Geen toeval dus dat je op de Design Academy Graduation Show geen goud ziet blinken. Her en der proberen onzekere designertjes zich nog te verschuilen achter mooimakerij, maar de slimste kinderen van de klas storten zich op onderzoek naar de toekomst. Dat uit zich in steeds meer wetenschappelijke en praktische ontwerpen. Hoe overleef ik een ramp? Hoe kunnen we beter omgaan met onze grondstoffen en de natuur? Wat moeten we met ons overschot aan rotzooi? Kunnen we dingen misschien beter samen oplossen? Het heeft misschien een hippie-achtige ondertoon, maar we kunnen niet langer om deze onderwerpen heen. De wijze waarop het onderzoek wordt gedaan heeft ook zeker geen vrijblijvende peace and love-attitude: geen halfbakken projectjes maar volwaardige ideeën en producten.
Wat doe je bijvoorbeeld als je lekker door de stad banjert en er breekt zomaar een dijk door? Dan klamp je je vast aan het eerste het beste stuk straatmeubilair, dat naast een gezellig zitbankje ook een stevig vlot blijkt te zijn. Een idee van Asnate Bockis. Met bijpassende drijvende zitzakken waarin een heuse kiel van koolzaad zit verwerkt. Als het water dan weer wat gezakt is en je woonplaats officieel tot rampgebied is verklaard, heb je behoefte aan hulp. Hikaru Imamura stopte alles wat je nodig hebt in een stalen vat, dat je simpel om kunt bouwen tot een fornuis. Beide ideeën zijn onder andere genomineerd voor een ‘Keep an Eye Grant’.
Ook is er dit jaar veel aandacht voor het sociale netwerk en welvaartsziektes. Het project ‘Aan tafel’ van Tobias Jansen richt zich op een probleemoplossend netwerk van mensen die bij elkaar komen tijdens een reizend diner. Mickael Boulay ontwierp een vriendelijke en stressverlagende manier om de bloedsuikerspiegel bij diabetespatiënten te meten. Boulay ontving hiervoor een Keep an Eye Grant en de Renee Smeets Prijs.
Allen lijken er op gebrand om onze door rampen geteisterde samenleving te repareren. Zelfs aan een mentale omslag is gedacht. Het ‘Meccano 2.0’ project van Tomm Velthuis is het oude vertrouwde Meccano, maar dan met onhandige onderdelen. Onderdelen die misschien niet leiden tot de meest efficiënte machines maar wel de meest wonderbaarlijke. Machines gebouwd met onmogelijke onderdelen stralen een visie uit die je niet moet afdoen als loze esthetiek, maar die je kunt zien als een nieuwe, of misschien wel opnieuw ontdekte manier van denken en opvoeden.
Tegenover al dit mooie nieuwe gedachtegoed staat de gevestigde orde. Een groep van designers die elkaar in een polonaise schouderklopjes geven en overladen met prijzen die naar jong talent zouden moeten gaan. Ook in Eindhoven voltrekt dit ritueel zich. Vooruit, zo af en toe gaat er vanuit de DDA ook een prijsje naar de goede richting, maar de selectie finalisten die een week geleden in Eindhoven was te zien stelde voor het grootste deel teleur.
Hier een paar voorbeelden van ontwerpen die daar niet hadden moeten staan en ook weinig van doen hebben met de missie die de DDA zichzelf stelt: “De DDA wil een platform zijn waarin de ontwikkelingen op het gebied van vormgeving worden weerspiegeld en podium krijgen. Een tendens die steeds duidelijker zichtbaar wordt is dat ontwerpers in hun werk steeds meer bezig zijn om oplossingen te vinden voor sociale, maatschappelijke en economische problemen. Denk aan onderwerpen als mobiliteit, vergrijzing, energie, health, zorg, integratie, klimaat, well-being, sociale interactie, nadruk op paradigmaverandering, etc.” Van al deze mooie woorden vinden we bitter weinig terug in de selectie van finalisten.
Met stip op nummer één; de ‘C-Explorer’. Een mini-onderzeeboot geschikt voor vier passagiers en een kapitein. Reden voor selectie: “Door de profilering en het kleurgebruik geeft het ontwerp een gevoel van veiligheid. Het is een uitstekend, functioneel en goed vormgegeven product voorzien van geavanceerde technologie.” Geavanceerde technologie waar de wereld op dit moment weinig aan heeft en die ook niet perse nodig is aangezien de selectiecommissie haar gevoel van veiligheid voor een groot deel laat afhangen van de kleur van de verflaag op het duikbootje. Blijkbaar zit de wereld op dit moment met smart te wachten op een dure gele onderzeeër die plaats biedt aan een gemiddeld gezin.
Op nummer twee: ‘Masks’ van Bertjan Pot. Hij kwam er alweer een kleine twee jaar geleden achter dat hij kekke maskers kon maken van aan elkaar geregen touw. Met deze techniek wilde hij eigenlijk kleden maken, maar maskers bleken leuker. Niet dat ik iets tegen heb op een experimentje hier en daar - dat juich ik van harte toe. Maar een nominatie voor deze ‘creatief-met-kurk’-uitspatting gaat me wat te ver.
Op nummer drie: ‘Colour Porcelain’ van Scholten & Baijings. Zij maakten een servies. Meer kan ik er eigenlijk niet over vertellen. De selectiecommissie wel: “Het ontwerpersduo is in staat om een herkenbaar kleurenpalet, gebaseerd op een gedegen kleuranalyse van historische, Japanse topstukken, op een frisse manier toe te passen. Het serviesgoed beschikt over een mooie vormentaal. Er zijn verrassende keuzes gemaakt met betrekking tot de vormen, waardoor een soort vanzelfsprekendheid ontstaat.” Kortom, zij maakten een servies. En een servies maken met leuke kleurtjes en vormpjes is geen design. Leuke kleurtjes en vormpjes noemen we ‘styling’. En het zijn niet de Dutch Styling Awards. Dus nogmaals: zij maakten gewoon een servies.
Als we kijken naar wat de oude garde van designers naar voren schuift in deze barre tijden lijken we op een regelrecht bankroet af te varen, ook omdat steeds minder subsidies worden verleend. Wie zit er nog te wachten op een leuk serviesje of een hippe sofa waar exorbitante bedragen voor moeten worden neergeteld, terwijl nieuw talent steeds moeilijker aan subsidie kan komen? De Dutch Design Awards zou een nieuwe manier van vormgeven moeten promoten en een debat creëren over de functie en het nut van design.
Gelukkig zie ik na de onvermijdelijke koersval die er het komende jaar aan zit te komen ook een lichte plus voor het aandeel Dutch Design. Uit de vele nieuwe samenwerkingsverbanden als Sectie C, Collaboration O en het alweer wat oudere Dutch Invertuals blijkt dat getalenteerde afgestudeerden hun krachten bundelen en blijven zoeken naar manieren van ontwerpen die ertoe doen. Ik stel daarom voor dat de Dutch Design Awards een voorbeeld neemt aan de Rotterdam Designprijs die dit jaar iedereen verraste door een brede selectie van projecten te nomineren en een discussie aanzwengelde over wat relevant ontwerp anno 2012 is. Design is allang geen mooimakerij meer, maar een heuse manier om ons uit allerlei soorten crises te kunnen redden.