Asset 14

Garden Life

In de tuin gaan sommige dingen dood, terwijl andere overleven. Net als in het echte leven, zo blijkt tijdens het luistervinken in John de Wolfs favoriete restaurant.

Een paar dagen geleden viel er een vogel uit de boom in onze tuin – daar leek het in ieder geval even op. Een paar weken eerder was de boom binnen korte tijd van een grote dooie struik veranderd in een witroze wolk. Nu is het gevaarte plots roestrood geworden, het is eind maart en ik heb geen idee of dit een normale gang van zaken is.

Ik droeg mijn zonnebril; maar omdat ik uit gierigheid al jaren verzuim de glazen te laten slijpen, zag ik weinig. Ik kon nog net met zekerheid vaststellen dat het dier een zwart-wit verenpak had. "Zou het een zwaluw zijn?", dacht ik. Het weer was er tenslotte al weken naar en voor zover ik kon zien was het dier alleen. Maar zitten zwaluwen in bomen? (Later zou ik van de vogelkenner met wie ik samenwoon, en lief en leed deel, horen dat het een ekster zal zijn geweest.)

Gelukkig was ik als visueel lichtgehandicapte met een buitengewoon gebrekkige kennis van alles wat we tot het domein van de natuur plachten te rekenen wel in staat te luisteren naar de lokroep van de vogel. Hij maakte de vreemdste geluiden die mij vooral aan een gameboyspelletje deden denken. Nadat ik een paar minuten had geluisterd, bedacht ik ineens dat het nog veel meer weg had van een lasergame. Nu heb ik voor zover ik mij kan herinneren maar eenmaal in mijn leven gelasergamed: vijftien jaar geleden, in de kubuswoningen vlakbij station Rotterdam Blaak. Maar die elektronische jaren negentig geluiden banen zich een weg naar de diepste regionen van het brein, want hier waren ze weer.

Na nog een paar minuten zag ik hoe de vage vogelgedaante nonchalant naar een takje een halve meter lager sprong. Daarna liet hij zich vallen. Het was half duiken en half neerstortten wat hij leek te doen, al leidde het weinig twijfel dat hij op tijd zijn vleugels zou uitslaan. Toen hij dat een meter of vijf lager eenmaal deed, maakte de zwart-witte vlek een sierlijke bocht, als een stuntvliegtuigje dat onder het toeziend oog van het toegestroomde publiek onder een brug doorvliegt. Uiteraard terwijl de mensen kleine clichékreetjes slaken en naar adem happen: reflexen die het onderdrukken van de stille hoop op een ongeluk verraden.

Een dag nadat de vogel niet uit de boom was gevallen zagen mijn vriendin en ik hoe de kat voor de tuindeur zat te wachten tot hij zou worden binnengelaten. Tussen zijn kaken had hij een buitengewoon gelaten of dode muis geklemd. "Gelukkig maar dat we geen kattenluik hebben", zei mijn vriendin.

Plots bewoog de muis. Het was onmiskenbaar 'een teken van leven', maar er sprak weinig overtuiging uit.
Om mijn vriendin voor te zijn, zei ik: "Shit, hij leeft nog."
"Wat doen we nu?" vroeg ze.
"Ik ga koffie zetten", zei ik.
"Moeten we niet iets doen?", vroeg ze.
"Hij is zo goed als dood. Dit kan nooit lang meer duren."

Nadat we een paar minuten met besluiteloos met onze koffie voor het raam in de keukendeur hadden getreuzeld, besloot de kat met de muis te gaan spelen. Er bleek nog onvermoed leven in het beest te zitten. Maar telkens wanneer de muis dreigde te ontsnappen, sprong de kat met een sierlijke boog op zijn prooi. Ik had eens een filmpje gezien van een vos die jaagt in de sneeuw. Wanneer hij onder het dek iets ruikt, luistert hij waar een marmot (of wat dan ook, ik ontbeer ieder kennis van het dieet van vossen die niet in Londen wonen) zich precies bevindt, dan springt hij een meter de lucht in om met zijn snuit naar voren de sneeuw in te duiken. Zo zag dit er ook een beetje uit, maar dan zonder de slowmotion. Ik overwoog even deze gedachte te delen met mijn vriendin, maar in plaats daarvan zei ik: "Ik verlos hem uit zijn lijden met een schep."
"Dapper hoor. Maar leg er dan wel eerst een krant op", zei mijn vriendin.

Ik nam de krant die ze me toestak aan en stapte naar buiten. De kat schoot tussen mijn benen door naar binnen, zonder zijn prooi. Ik pakte een schep die tegen de muur stond en verzamelde moed. Zou ik de muis gewoon een mep verkopen met de platte kant? Of kon ik beter de schep op zijn nek plaatsen en een duwtje geven?
Ik draaide om en keek naar de plek waar de kat de muis had achtergelaten. Er was niets te zien. In mijn ooghoek zag ik een piepklein schimmetje verdwijnen achter een klein hoopje afval.

"Wat erg. We hadden veel eerder moeten ingrijpen", zei mijn vriendin.
Met dat ‘we’ bedoelde ze onbewust volgens mij vooral ‘jij’, maar dat vergaf ik haar direct.
"Ik hoop niet dat het een moedermuis met allemaal babymuisjes was. En dat het hele gezin nu omkomt omdat moeders dodelijk gewond is geraakt", zei ze.
Ik bromde iets dat op een instemmend antwoord moest lijken (een familietrekje bedenk ik nu) maar dat al te gemakzuchtige sentimentalisme bleek een stuk moeilijker te vergeven.

Eergisteren had ik de tuin ingeruild voor een terras. De koffie was op en in plaats van nieuwe te kopen en vervolgens een pot te zetten leek het me gemakkelijker naar La Salute, het favoriete restaurant van John de Wolf, te fietsen en daar een cappuccino te bestellen. Ik weet dat dit het favoriete restaurant van John de Wolf is omdat dat onlangs in het magazine van de Volkskrant stond. Binnen is er een handtekeningenmuur waar lage Rotterdamse adel (vooral mensen van de lokale televisie en oud-eredivisievoetballers) een krabbel of een aanmoediging heeft gezet. Ook hangen er foto’s van het personeel met een lachende en gepommadeerde Graziano Pellè. Het is een van de weinige plekken waar ik het heel normaal zou vinden om plotseling naast bijvoorbeeld Jean-Paul van Gastel en zijn gezin te zitten. Hij zat er in dit geval niet en ook dat voelde eigenlijk erg vanzelfsprekend.

Toen ik een paar minuten zat, mijn cappuccino met een overdreven witte schuimkam met grote bellen (en een wat nonchalant gedrapeerde deken van cacaopoeder op de plek waar je al bijna een hartje of dennenboom verwacht – kortom, een cappuccino zoals je ze niet ziet in de wat hippere gelegenheden dus) stond reeds op tafel, ging een tweetal vrouwen aan het tafeltje naast me zitten. Ze waren ergens in de dertig. Waarschijnlijk al een jaar of tien. Een van de twee parkeerde een Bugaboo, een blauw-crèmewit kleurig model genaamd ‘Cameleon’, naast het tafeltje.

Terwijl ik probeerde te begrijpen wat er zo prachtig is aan een verhaal van de Amerikaanse schrijfster Annie Dillard (een fragment uit haar memoir An American Childhood waarin ze er binnen het bestek van een paar honderd woorden in slaagt zo veel te vertellen en de lezer zo intens te vermaken dat mijn hoofd ervan gaat duizelen, terwijl het op het oog niet meer is dan het relaas van een middag waarop ze een sneeuwbal naar een auto gooide) begon het tweetal te babbelen.

Voordat de aanwandelende ober iets kon zeggen, zei een van de twee: "Heeft u misschien een oplader voor een iPhone 4s?"
Toen de in het zwart-wit gestoken man op even verbaasde als verontschuldigende toon zei dat hij dat helaas niet had, kostte het mijn buurvrouw zichtbaar moeite haar teleurstelling te verbergen.
De ober sprak gebrekkig Nederlands, hij communiceerde vooral in Italiaanse grmmpfen en universele gebaartjes. Al het personeel van La Salute spreekt onderling Italiaans. Sommigen met een Nederlands accent zo vet dat het niemand kan ontgaan dat de voertaal in de bloedbanen van de spreker gewoon plat Rotterdams is. Zelfs in het sjieke Hillegersberg spreken geboren Nederlanders geen Nederlands, al stemt iedereen natuurlijk wel netjes VVD.
Mijn buren bestelden een kop thee en een la-tuh ma-kie-ja-tó.

De vrouw met de kinderwagen begon te vertellen over een man die haar jaren het hof had gemaakt. Het klonk ergens alsof ze was gestalkt, maar zij leek het toch vooral als een compliment te hebben opgevat.
"Als ik hem dan belde, dan hoefde ik echt maar ‘knip’ te doen en dan liet hij een wijf zitten in een restaurant", zei ze. "Maar ja, ik zat thuis met iemand die terminaal was. Dus ik zat daar natuurlijk helemaal niet op te wachten."
Het gesprek kabbelde zo een tijdje door en ik richtte me weer op mijn boek, maar langzaam wrong de monoloog van mijn buurvrouw zich weer een weg naar binnen. Haar vriendin interrumpeerde haar amper, en echt coherent klonk wat ik opving niet, maar ze sprak vol geestdrift en ik kon moeilijk niet luisteren.
"Hij deed natuurlijk een pilletje hier, een pilletje daar…" zei ze. "Altijd, wanneer hij dan iemand tegenkwam, zei zo iemand tegen hem, waarom heb je dat nou gedaan, waarom ben je zo stom geweest? Marja uit Tilburg, die was zo leuk. Die paste echt bij jou… Maar ja, ik had net iemand begraven."
"Hij was helemaal lijp… Hij leek heel erg op… ken je ‘allo ‘allo, die serie? Ja, op die ene!"
"Het had ook allemaal heel anders gekund natuurlijk. Soms gaan dingen niet zoals ze ook kunnen gaan… Wil jij nog een pepermunt?"
Haar vriendin accepteerde het pepermuntje met de gelatenheid die ik herkende van de aan de dood ontsnapte muis.
"Ja en haar vader gaf les aan de universiteit. In Amsterdam. En daar was hij natuurlijk van onder de indruk. Hij was altijd onder de indruk van mensen die hadden gestudeerd… Met de poen zat het trouwens allemaal wel goed toen. Ja dat is heel erg om te zeggen…"
Ze viel even stil.
"Ik heb altijd het gevoel dat dat wat je zegt ook tegen je gebruikt kan worden", zei ze.

Op dat moment besefte ik dat ik alleen nog maar zat te luisteren omdat ik haar op hetzelfde moment kon veroordelen. Iedere keer dat ze haar mond opentrok kon ik me ergeren aan haar lichtzinnigheid, aan het stomme sjaaltje dat ze droeg, aan hoe ze latte macchiato zei – hoe onze maatschappij langzaam in verval is geraakt vanaf het moment dat men ophield met koffie verkeerd aan te bieden! – aan hoe volledig ze met zichzelf bezig was terwijl ze vertelde over wat toch ook vooral andermans misère leek te zijn. Ik had alleen haar licht- tot totaal absurde uitspraken willen horen, de dingen die, zeker een klein beetje uit hun context gelicht, duidelijk maakten wat een naar mens ze wel niet was. Ik zocht onbewust naar bevestiging van mijn stille overtuiging dat de meeste mensen niet goed snik zijn – ook, of juist, wanneer het gaat om zaken als liefde en de dood.

Vandaag zit ik weer in de tuin. Voor het bankje waarop ik in de zon zit, zie ik hoe een zwarte mier ("drie billen op een rijtje", las ik vanmorgen toevallig in een necrologie, dat was hoe Hugo Brandt Corstius zo’n dier noemde) een klein rood duizendpootje probeert te vervoeren. Het rode beest leeft nog. Hij meet zeker vijf keer de lengte van zijn belager maar kan zich met geen mogelijkheid ontworstelen aan diens greep. De mier sleurt hem eerst mee zoals een kind een speelgoedauto aan touwtje achter zich aan zou slepen, een beetje verveeld, maar na een minuut of wat verandert de mier van gedachten en besluit hij te proberen de duizendpoot als een lans voor zich uit te steken. Wanneer de duizendpoot zich kromt en blijft steken in een oneffenheid in de stoeptegel, denkt de mier hem te kunnen opvouwen, als een pakketje dat hij op zijn hoofd zou kunnen torsen.
De mier gaat nergens heen, zo lijkt het. Hij blijft de duizendpoot vervoeren, maar doet dat eigenlijk steeds op hetzelfde stukje stoeptegel, een gebied niet veel groter dan tien bij tien centimeter.
De duizendpoot is ten dode opgeschreven, maar dat zijn we eigenlijk allemaal. Ik probeer te bedenken hoe lang ik het zou kunnen volhouden hiernaar te kijken en vraag me af of ik, als ik nu heel lang en goed kijk, iets belangrijks, iets van een dieper inzicht het leven zou kunnen ontdekken.
Het leven is hiervoor in ieder geval te kort, denk ik na ongeveer dertig seconden.

Ik ga weer rechtop zitten en doe mijn ogen dicht. Ik zie hoe alles stilstaat en tegelijk in beweging is. Een oranje zee zover het oog rijkt. Buiten is het windstil maar hier, een millimeter voor mijn ogen, leeft alles. Kleine golfjes die worden gevormd door stromend bloed in mijn ooglid, van achteren verlicht door de zon – als de lichtbakfoto’s van Jeff Wall die nu in het Stedelijk Museum in Amsterdam hangen. Als ik mijn ogen harder dichtknijp, wordt de kleur van de zee donkerder. Het oranje dat tegen lichtgeel schurkte vloeit langzaam over in een steeds dieper rood, totdat het bijna zwart is. Bijna, maar niet helemaal. Dan komt er toch een inzichtje uit de duisternis opdoemen: leven is precies lang genoeg om zo af en toe in de zon te zitten en je ogen te sluiten.
Sentimenteel, ik weet het. Maar je eigen sentimentaliteit blijkt gelukkig gemakkelijker te vergeven dan die van je vriendin.

Mail

Jan Postma Jan Postma (Delft, 1985) is politicoloog, fotograaf, journalist, parttime einzelgänger en meer. Maar, voordat u zich een beeld denkt te kunnen vormen, toch vooral dat laatste.

Hard//hoofd is gratis en
heeft geen advertenties

Steun Hard//hoofd

Ontvang persoonlijke brieven
van redacteuren

Inschrijven
test
het laatste
Als de bodem niet dragen kan

Als de bodem niet dragen kan

‘Volwassen worden is zorgen voor’ luidt de wijsheid waar de hoofdpersoon in dit verhaal zich aan vasthoudt. In Groeipijn laat Tim Kobussen zien hoe hoe er een steeds letterlijke invulling aan die wijsheid wordt gegeven in een studentenkamer. Lees meer

In een miniatuurgrafkistje wordt het duingentiaanblauwtje naar de natuurbegraafplaats gedragen 1

In een miniatuurgrafkistje wordt het duingentiaanblauwtje naar de natuurbegraafplaats gedragen

Van het zetten van kopjes koffie en het branden van salie tot de Pinterest-pagina van DELA: Maartje Franken schrijft over rouwrituelen en onderzoekt de grond waarin rouw wortelt. Lees meer

Voor de meisjes

Voor de meisjes

Terra van Dorst dicht over de passiviteit van het wachten op morgen en het uitstellen van keuzemomenten. ‘morgen gaan we een ijsje halen / zullen de bramen rijp zijn / maak ik een besluit’ Lees meer

Regenwormen 1

Als de bodem niet dragen kan

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. Anouk von Seida schrijft over de betonplaten op een boerderij en het onverwachte leven dat zich daarin afspeelt. Lees meer

Grond & Ik

Grond & Ik

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. In 'Grond & Ik' zoekt Lisia Leurdijk naar manieren om een dialoog tussen het individu en de grond te openen. Lees meer

Regenwormen

Regenwormen

Afgelopen zomer namen tien aanstormende schrijftalenten deel aan het Schrijverskamp van Frontaal, waar ze werkten ze aan teksten rondom het thema Grond. Milou Lang graaft in dit tweeluik naar wormen, gangenstelsels en de geborgenheid die de grond kan bieden. ‘hier duw ik geil zijn in de kluiten aarde / durf mijn vingers te verliezen in slib en schimmeldraden’ Lees meer

Luchtspiegeling

Luchtspiegeling

'We bewegen log en lief.' Madelief Lammers onderzoekt in dit gedicht de onstilbare honger tussen twee mensen, een wankele relatie waaraan iets fundamenteels ontbreekt. 'Zie je hoe we ondanks die woede nog zo mooi zijn als een slapend paard dat met haar huid trilt om een daas te verjagen?' Lees meer

Stomwijzer

Stomwijzer

Marthe van Bronkhorst loodst je door het wispelturige politieke landschap aan de hand van haar alternatieve stemwijzer. Lees meer

Auto Draft 8

Programma: Ik wil, wil jij ook? - consent in illustratie

Vier samen met Hard//hoofd de publicatie van onze recent verschenen bundel over seksueel consent! Lees meer

Roze, wit, blauw

Roze, wit, blauw

Rechtse en nationalistische partijen laten in hun nieuwste verkiezingsprogramma’s zien dat hun ruimte voor de lhbtqia+-gemeenschap altijd voorwaardelijk is geweest. Journalist Rocher Koendjbiharie legt uit: 'Homoseksualiteit en vrouwenrechten zijn binnen rechtse kringen vaak pas relevant wanneer ze in relatie tot migratie besproken worden.' Lees meer

:Winnaar publieksprijs Rode Oor: Vespula vulgaris

Winnaar publieksprijs Het Rode Oor: Vespula Vulgaris

In een pot met schuimbanaantjes vecht een wesp om los te komen. Myrthe Prins portretteert een winkelbediende die in een snoepwinkel aan zoetigheid proeft. Met Vespula Vulgaris won zij de publieksprijs van Het Rode Oor 2025. Lees meer

Winnaar Stoute Stift 2024 1

Winnaars De Stoute Stift 2025

Cynthia Van Der Heyden won met haar illustratie de publieksprijs en Sarah Pannekoek won de juryprijs van De Stoute Stift 2025. Lees meer

Pekingeend

Winnaar juryprijs Het Rode Oor: Pekingeend

Twee personen blijven samen achter in de keuken, waar ze tijdens het bereiden van een pekingeend steeds dichter verstrikt raken in het spel van aanrakingen, blikken en opdrachten. Met Pekingeend won Fleur Klemann de juryprijs van Het Rode Oor 2025. Lees meer

Hoeveel Big Fashion heb jij in de kast hangen?

Hoeveel Big Fashion heb jij in de kast hangen?

De dood van Giorgio Armani sluit een hoofdstuk in de mode, maar zegt ook veel over de toekomst van onze kleding. In deze column legt Loïs Blank uit hoe Big Fashion steeds meer terrein weet te winnen in onze kledingkasten. Lees meer

Auto Draft 10

Als je te pletter slaat, dan klinkt dat zo

Midden in de nacht springt een man van een richel. Nee, geen man; een held. En iedereen weet: een man zoals Luciano slaat niet te pletter. In dit korte verhaal van Julien Staartjes bewegen de achterblijvers zich tussen het postuum cancelen of aanbidden van de man met gladde benen en mierzoete tong. Lees meer

De achterblijvers

De achterblijvers

Fietsend over een jaagpad reflecteert Gert-Jan Meyntjens op zijn rol als echtgenoot en vader, en neemt hij je mee op een zoektocht naar wat het betekent om man te zijn. Zonder bitter te worden. Lees meer

Binnen de context van twee

Binnen de context van twee

In haar gedicht onderzoekt Sytske van Koeveringe de betekenis en fascinatie van het getal twee. Via paren, tegenpolen en verbindingen ondervinden twee vrouwen de mogelijkheden van samenzijn. Is er balans in vereniging? Lees meer

Ik sliep rechts

Ik sliep rechts

Daten met iemand aan de andere kant van het politieke spectrum? Naomi Ronner deed het. In dit essay beschrijft ze haar ervaringen. Lees meer

Rouw is een ongenode gast die steeds op mijn feestjes verschijnt

Rouw is een ongenode gast die steeds op mijn feestjes verschijnt

Altijd aanwezig, maar niet gewenst: Marthe van Bronkhorts rouw reist met haar mee. Lees meer

De kleinste kans

De kleinste kans

Roosje van der Kamp bereidt zich altijd voor op het ergste. Een vreemd plekje op haar huid, opladers in het stopcontact: overal schuilt gevaar. Als ze achter een geheim komt in de familie begrijpt ze beter waar haar angsten vandaan komen. Ze vertelt erover in dit openhartige essay over intergenerationeel trauma. Lees meer

Lees Hard//hoofd op papier!

Hard//hoofd verschijnt vanaf nu twee keer per jaar op papier! Dankzij de hulp van onze lezers kunnen we nog vaker een podium bieden aan aanstormend talent. Schrijf je nu in voor slechts €3 per maand en ontvang in maart je eerste papieren tijdschrift. Veel leesplezier!

Word trouwe lezer