Geïnspireerd op The Black Triptychs van Francis Bacon
I
1.
ik draag je verkreukeld bij me
in mijn broekzak, ter identificatie
vouw ik je uit en in tot nieuwe lijnen
zich aftekenen, ingesleten raken
je vervaagt onder mijn warme vingers
dus leg ik je hier onder het kopieerapparaat
te ruste
2.
het is moeilijker om een dode te beschrijven
een zwarte vlek waar je gezicht zat
ik zie niet eens of je neerkijkt
op de overloop hangt een zwak lampje
er valt weinig te spioneren door het gaatje
in de deur, je staat daar maar
zelfs al kan ik je binnenlaten, ’s nachts
hoor ik je soms rammelen aan de klink
3.
schrijf ik je zo dood?
ik herinner me een glanzende tafel
waterig tussen ons in
je reflectie, omkaderd, trillend
ik schrijf de golven, hoe ze
je aangezicht vervormen en stukslaan
II
1.
mijn deur stond altijd voor je open
de vlekken zitten nog op je vaste stoel
het stroomde langs de poten de vloer in
ik koesterde elke aderlating waarbij
jij iets vitaals weg liet vloeien
2.
een visioen van ons, bevangen
met handenvol begrijpen we elkaar
het prikkelt ongekend dichtbij
de woorden die ik je mond in blaas
achterstevoren eruit komen
we draaien om een implosie
3.
het is niet moeilijk voor te stellen
de stoel staat er nog steeds
en ik, bezeten door angst
om te blijven plakken en
me met een zuigend geluid
los te maken
III
1.
in het donkere deurgat zit moe de man
die je ooit was, gebocheld en
uitgeslepen door de zwaarte van de kamer
bedekt onder een laagje as, het hoofd
hangend, daar begint het hongeren
2.
wat de dood nog niet verorberd heeft
verlaat je contouren als een schaduw
hij heeft vleugels, die schaduw
als een demon, of als een vliegtuig dat zonwaarts
ver boven dit gore hol
3.
ik identificeer me met alle gemaakte kopietjes
elk exemplaar draagt jouw beeltenis
een papieren grimas die ik uitdeel aan vreemden
zo maken ze kennis met jou, mij
en de wreedheid van het feit:
je hing, gedwee