Creative cities, creative industries en creative companies, de betekenis van ‘creativiteit’ lijkt aan verandering onderhevig. Hoe de kunstwereld een model werd voor ideale productie-eenheid en kapitalistische uitbuiting en hoe creativiteit, in termen van de esthetiek, in termen van de schepping, de oorspronkelijkheid en de genie, beroofd werd van haar betekenis.
The Creative Company. De naam van het bedrijf gaat tegen ieder gevoel van logica in, omdat zij lijkt te berusten op een denkfout of verkeerde redenering. Het is alsof je zojuist je rechterschoen om je linkervoet hebt gedaan. Desondanks is ‘The Creative Company’ niet eens bedoeld als schijnbare tegenstelling. Ook maken sommige mensen helemaal geen grapje als ze kunstenaars ‘cultureel entrepreneurs’ noemen of artistieke stromingen tot ‘trends’ degraderen, noch lijken ze iemand met dit soort opmerkingen te willen beledigen. In ieder geval niet opzettelijk. Misschien is men gewoon wat in de war – er bestaat immers ook een film- en muziekindustrie – want een kunstenaar een ondernemer noemen, en een bedrijf creatief, dat is toch de wereld op zijn kop? Of is er daadwerkelijk sprake van een serieuze omwenteling, waarin niet alleen de kunstwereld, maar ook de maatschappelijke houding jegens de kunstwereld is veranderd? En in dat geval: hoe verhouden kunstenaars, theoretici en kunstbemiddelaars zich tot dit vraagstuk, dat toch eerder economisch, politiek en sociaal van aard lijkt te zijn? Omdat deze vraag op begrippenkaders stuit, die te omvangrijk zijn om nauwkeurig en volledig in dit stuk te bespreken, zal ik me voor de analyse van dit probleem beperken tot het begrip, woord of idee ‘creativiteit’ en de stelling: creativiteit stinkt.
Allereerst, wat is creativiteit? Het is onmogelijk om een simpele definitie te geven. Het woord en haar verwanten (creëren, creatie, creatief) worden op zeer uiteenlopende wijzen gebruikt. In dit onduidelijke zooitje verwarrende claims en discussies kunnen wel een aantal distincties gevonden worden. De eerste notie van creativiteit is het meest zonneklaar en verwijst naar iets creëren ofwel scheppen. Dit idee van iets creëren gaat verder dan de kunsten, want ook binnen de politiek kun je van alles scheppen, bijvoorbeeld een partij of een heel Rijk. Toch beschouwt men Alexander de Grote doorgaans niet meteen als creatieveling. Het idee van iets creëren wordt voornamelijk met kunst geassocieerd. De tweede betekenis van creativiteit heeft net als de eerste ook te maken met creëren, maar dat iets moet dan wel nieuw zijn. De schepping is dus gebaseerd op een vernieuwend idee. Dit zijn niet zomaar nieuwe ideeën, want een beetje psychiatrische patiënt is ook in staat allerlei nieuwe connecties te leggen, wat hem nog niet tot een creatief persoon maakt. Het onconventionele denken geschiedt binnen de grenzen van bekende begrippenkaders of tradities. Ten derde kan creativiteit begrepen worden als een kwaliteit, zonder dat er iets geproduceerd hoeft te worden. Dit laatste begrip is verbonden aan ‘de genie’, zoals beschreven door Kant. Ook hier geldt dat je alleen een genie kan zijn binnen bepaalde tradities. Kant voegt hier overigens aan toe, dat niet iedere kunstenaar een genie is, want de genie is een zeldzaam fenomeen; ‘een lieveling van de natuur, die gezegend is met een uitzonderlijk talent’.
Met de genie van Kant stuit je toch onvermijdelijk op woorden als kunst en kunstenaar. Omdat de meeste geesteswetenschappers geneigd zijn om kunst te begrijpen volgens de interne kwaliteit van het kunstwerk zelf -- denkend dat kunstwerken autonome artefacten zijn, los van zoiets oninteressants als bijvoorbeeld geld of economie -- blijven een aantal vragen onbeantwoord; bijvoorbeeld hoe creativiteit de afgelopen jaren door de opkomst van de creatieve industrie aan betekenis heeft ingeboet. In het zojuist verschenen boek The Murmuring of the Artistic Multitude geeft kunstsocioloog Pascal Gielen een verklaring.
Gielen stelt dat de betekenis van kunst en de kunstenaar inderdaad veranderd is. Niet alleen is het aantal mensen dat zich kunstenaar noemt aanzienlijk gestegen sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw, ook de maatschappelijk houding jegens de kunstwereld is veranderd. Kunst, of in ieder geval het ‘kunstzinnige’ (of creatieve), is de afgelopen twintig jaar verschoven van de marge naar het hart van de samenleving. Centrale waarden uit de kunstwereld, als creativiteit, innovatie, authenticiteit, zelfs idiosyncrasie worden vandaag de dag omarmd door bedrijven en overheden. Met andere woorden: de zogenaamde ‘arbeidsethiek’ van de kunstwereld met zijn jonge dynamiek, vloeiende werkuren, projectmatige aanpak, tijdelijke of gewoonweg geen contracten en zijn grenzeloze energieke vrijheid, is vandaag binnen de culturele industrie gekapitaliseerd en tot een standaardproductiemodel omgebouwd.
Hoe ziet een dergelijke kapitalisering en standaardisering van een waarde als creativiteit er dan uit en wat wordt er precies van een werknemer verwacht? Een blik op een willekeurig carrièreforum meldt dat creativiteit gelukkig meer omvat dan het schrijven van een inspirerende roman of het maken van schilderijen: ‘we hoeven niet allemaal Leonardo da Vinci’s en Michelangelo’s te worden; ook voor minder tot de verbeelding sprekende beroepen is deze competentie noodzakelijk […] Een speechschrijver die voor een minister een rede moet schrijven over een tergend saai onderwerp, formuleert de tekst op zo’n wijze dat het onderwerp toch aanspreekt.’ Creativiteit heeft dus minder met invallen van regelmatige genialiteit te maken, eerder met het vermogen tot een beetje oorspronkelijke oplossingen te komen voor problemen door middel van brainstormsessies waarin je lekker ‘vrij gaat associëren’. Nou, klinkt hartstikke leuk.
Creativiteit lijkt dus een paraplubegrip geworden, waaronder ook innovatieve zakenmannen en vrouwen, vrij associërende secretaresses en hippe accountants met gekke brilmonturen op skippyballen in plaats van bureaustoelen, zich mogen scharen. De kunstwereld dient dus als een ideale productie-eenheid voor economische uitbuiting. Dat is de ene kant van het verhaal. De andere, en wat mij betreft, de meest belangrijke kant heeft te maken met de kunstwereld zelf: hoe de eigen dynamiek en vrijheid te bewaren? Dit is de centrale vraag die Pascal Gielen uiteindelijk in The Murmuring of the Artistic Multitude tracht te beantwoorden. Deze man heeft het begrepen. Hij weet het onderbuikgevoel, ‘creativiteit stinkt’, te plaatsen binnen een verhaal van macht, onmacht, cynisme, utopie, nihilisme, engagement – iedereen die zich vandaag de dag kunstenaar durft te noemen of die het belang van de rol van de kunst in de samenleving wil begrijpen en verdedigen, verwijs ik dan ook graag door. Hoe de kunstwereld de laatste decennia is geëvolueerd, wordt nagegaan in gesprekken met onder andere beeldend kunstenaars Michelangelo Pistoletto en Thierry De Cordier, choreografen Anne Teresa De Keersmaeker, Sang Jijia en Pun Siu Fai, theaterdirecteur Pippo Delbono en popmuzikant Matthew Herbert.