In mijn bescheiden kamer is aan de binnenkant van de deur een langwerpige spiegel bevestigd. De vorige bewoner heeft ‘m laten hangen, erg bijzonder is het ding ook niet. De spiegel en ik kennen elkaar voornamelijk van de blik die we uitwisselen wanneer ik de deur uitga. "Als je haar maar goed zit" en van die dingen meer. Maar sinds ik gisteren de gruizige garage sound van Ty Segall ontdekte, is onze onderlinge verhouding naar nieuwe hoogten gestegen.
Vorig jaar al fluisterde een vriend, met veel langer haar en meer underground credibility dan ik zelf, me toe dat hij bezeten was door een Amerikaanse artiest. De naam vergat ik, die vriend zag ik een poos niet en ik leefde verder zonder het gevoel van een groots muzikaal gemis. Tot gisteren dus, toen ik de nieuwste van deze lo-fi rocker op de Luisterpaal aantrof.
Een maand te laat helaas, want in mei speelde hij de kleine zaal van Paradiso plat. Omdat de rauwe energie van Ty Segall stilzitten niet duldt, zoek ik bij gebrek aan een dansvloer mijn toevlucht tot een danspartner die zijn pasjes altijd keurig afstemt op die van mij. Schokkerige spasmen of een plotselinge pirouette, hij blijkt op alles voorbereid. In de beperkte ruimte die mij en mijn evenbeeld geboden is, dansen we alsof het een lieve lust is, terwijl we tussendoor stoer in elkaars ogen staren.