Ik loop vastberaden de oprit over. De opstap voor de deur is hoog. Boven de glazen deur hangt een camera.
“Goedendag,” groet ik wanneer ik binnenkom. Stefanie, achter de balie, kijkt niet op. Ik ga op dezelfde stoel zitten als de vorige keer. Mijn tanden heb ik extra goed gepoetst voor ik vertrok, zodat ik dokter Zamba daar niet mee teleurstel. Stefanies ogen ontmoeten de mijne en ik weet dat het tijd is. Ik sta op. De deur naar de behandelkamer staat al open, ik hoef er enkel nog naartoe te lopen. De deur blijft op dezelfde afstand, hoeveel stappen ik ook zet. Ik til mijn voet op en kijk naar de vloer, zet hem dichter naar de deur toe, maar er verandert niets. Een voet voor de andere, nog een en nog een. In mijn ooghoeken zie ik alleen wit, overal. Witte muren, witte deuren, alles loopt in elkaar over. De open deur blijft ver weg en ik kan hem niet bereiken. Ik zie alleen nog maar wit. Mijn hart bonst in mijn keel, alsof het probeert te ontsnappen. Rechtdoor moet ik, naar voren, blijven lopen. Er vormen zich figuren in het wit, gezichten, met opengesperde monden en grote ogen. Ze komen naar me toe. Ik moet mezelf dwars door de gezichten heen banen, door hun gekrijs, hun witte gekrijs.
“Meisje?”
Ik knipper. Ik sta voor dokter Zamba in de behandelkamer. Vlug ga ik op de stoel zitten. Mijn hart slaat snel en mijn handen zijn zweterig.
“Goed dan,” vervolgt dokter Zamba. “Laten we beginnen met het maken van foto’s.”
Hij steekt een plastic geval in mijn mond. Met zijn hand duwt hij mijn mond dicht. Ik klem mijn kaken om het platte stokje en het plaatje dat aan de binnenkant van mijn tanden zit, snijdt zowel boven als onder in mijn tandvlees. Hij maakt een foto en verplaatst het geheel dan naar de andere kant van mijn mond. Nadat hij het röntgenapparaat weggehaald heeft, ga ik met mijn tong langs mijn tandvlees. Het bloedt. Hij blijft een lange tijd bij zijn computer staan. Als ik half uit de stoel leun, kan ik op zijn scherm meekijken. Een zwartwitweergave van mijn tanden.
“En?”
Hij zucht. “Precies wat ik dacht. Te veel tanden. Het is zo drukbevolkt in jouw mond, er past niets meer bij. Snap je wat ik zeg?”
Ik knik vertwijfeld. “Ik denk het.”
“Jouw mond is een soort land, en al jouw mooie witte tanden zijn de inwoners. Iedere inwoner krijgt een eigen plekje op de Bovenkaaklaan of de Onderkaaklaan.” Dokter Zamba raakt een beetje opgewonden. Zijn gezicht loopt rood aan en hij begint zijn verhaal met handgebaren te ondersteunen. “Maar, bij jou zijn er extra tanden die óók een plekje willen. Dus alle tanden doen hun best, schuiven een stukje op, maken plaats. Tot hun huizen beginnen te kraken. De muren scheuren en er ontstaan gaten in de fundering. Uiteindelijk zullen alle tanden moeten verhuizen of barsten en ik vertel je nu vast, jij wil geen nieuwbouwwijk in je mond. Die extra tanden moeten eruit.”
“Maar waar komen die tanden dan vandaan?”
“Dat is een goede vraag. Eerst maar eens kijken,” zegt hij, terwijl hij een watje tussen mijn wang en mijn tandvlees wurmt. “Wie weet hoe het eruitziet.”
Ik knik. Hij duwt een tweede wattenrol onder mijn tong. “Probeer je tong aan de kant te houden en je mond goed te openen. Het is fijn als je zo min mogelijk slikt.”
Ik knik. Hij trekt mijn mond wijder open door met zijn handen mijn kin naar beneden te trekken. “Probeer je hoofd stil te houden.”
Ik hum.
Soms vul je een gaatje, soms trek je een kies en soms komt er iemand binnen die steeds nieuwe tanden groeit
“Goed, we gaan beginnen.” Dokter Zamba gaat eerst met zijn metalen haakje langs al mijn tanden. “Hm-mh, dat ziet er prima uit. Ik kan zien dat je hebt geoefend met de tandenborstel. Weinig plak hier, op die kies een beetje. Mooi, heel mooi.” Dokter Zamba heeft maar twee handen, maar dat weerhoudt hem er niet van zoveel mogelijk apparatuur in mijn mond te hangen. In mijn ene mondhoek hangt hij een slang om water naar binnen te sproeien en in mijn andere mondhoek een slang om het water weer op te zuigen. Als een soort plant bevind ik mij in het midden van een ingewikkeld irrigatiesysteem, met als enige verschil dat ik het water niet in mij op kan nemen. Wat er groeit zijn tanden. “Goed, goed,” murmelt hij en hij zet het zuigertje aan. Hij haakt een tang vast onder een kies in mijn bovenkaak. “Nee,” bromt hij. “Die niet.” Hij rolt een stukje verder met zijn stoel en hangt zijn haakje terug bij de rest van zijn gereedschap. Ik kan weinig zien vanuit de half achteroverleunende stoel. De lamp schijnt fel in mijn ogen. “Heb je nog iets gedaan dit weekend?”
Er komt een gorgelende poging uit mijn mond, wat ‘niet echt’ voor had moeten stellen.
“Dat is niet veel. Ik heb mezelf uitstekend vermaakt. We hebben een hottub opgezet achter in onze tuin, dat is wel lekker zo in de kou. Mijn zoon had de tub gevuld, maar wilde er zonder mij niet in. Ik heb heerlijk eventjes een boek gelezen in het water, maar op een gegeven moment ben ik er dan wel klaar mee.”
“Hmm,” stem ik in, ook al kan ik me er weinig bij voorstellen.
“Dan wordt het koud en vervelend. Het idee dat je er in die vrieskou weer uit moet, verschrikkelijk. En je wordt er altijd zo rimpelig van. Dat ben ik liever over een paar jaar pas, wat jij meisje?” lacht hij. Ik kuch een gorgelende lach terug. Dokter Zamba pakt een tweede stofzuiger en slurpt daar vlug mijn mond mee leeg. Ik slik voorzichtig. Mijn keel voelt ruw aan en de beweging is haast onnatuurlijk. Met zijn andere hand pakt hij iets van zijn apparatenrekje, dat hij vervolgens ook mijn mond in manoeuvreert. “Ik zeg altijd zo tegen mijn zoon, ‘Ik doe mijn best voor je, maar op een gegeven moment moet je het zelf doen,’ en dat snapt hij ook wel.” Dokter Zamba zet een boor aan. Het snijdende geluid splijt door de lucht. “Laatst ook, toen ging hij naar school, de tweede klas inmiddels,” zegt hij, terwijl hij de boor tegen mijn snijtand zet. “Gewoon in het dorp, natuurlijk. Hij kan makkelijk naar de universiteit later, maar dat komt later pas. Voor nu moet ik hem eerst nog overtuigen zijn vwo te halen, daarna kunnen we het pas hebben over de familietraditie. Dat zeg ik dus, ik doe mijn best voor die jongen, probeer hem de beste educatie te bieden…” De boor zingt rond in mijn hoofd. Mijn handen knijpen hard in de rand van de stoel. Ik versta dokter Zamba niet goed. Iedere keer butst het boortje langs een stuk tand en vindt het dan het gat weer. “… maar uiteindelijk moet hij het zelf doen, er zelf voor gaan.” Het is een diep gat. Iedere keer dat het boortje zijn weg naar binnen vindt, jenst er een steek door mijn kaak. Ik steek mijn linkerhand omhoog. Er komt een kermend geluid uit mijn keel. De tranen schieten in mijn ogen. “Probeer je niet te veel te bewegen,” mompelt dokter Zamba. “Ik vraag hem weleens te komen kijken, gewoon een dagje mee te lopen, het terrein verkennen, maar dat wil hij niet. Het interesseert hem geen snars. Terwijl het zo’n prachtig beroep is, tandarts zijn, vind je ook niet?”
“Auhh,” probeer ik, met mijn hand nog steeds in de lucht gestoken.
Hij sluit een tang om mijn kies en wrikt hem op de melodie heen en weer
“Vorige week zei ik nog tegen hem hoe mooi het is om mensen te kunnen helpen met allerlei problemen. Iedere dag is divers. Soms vul je een gaatje, soms trek je een kies en soms komt er iemand binnen die steeds nieuwe tanden groeit. Daar weet jij alles van natuurlijk,” lacht hij. “Je moet niet zoveel bewegen, straks schiet ik uit. Dat willen we niet.” Ik laat mijn hand zakken. Het geluid van de boor overstemt mijn gedachten. Ik kerm. Ik fixeer mijn blik op de vierkante meter bos boven mijn hoofd. Het bos groeit en groeit tot dat het enige is dat ik nog kan zien. Alles is groen. Een klein groen torretje vliegt voor me uit, het bos in. De takken wuiven naar me. Het bos zit vol met meisjes met ruwe haren en een zachte huid, gestoken in aardetinten jurken. Ze nodigen me uit binnen te treden en mezelf mee te laten deinen. Als een moeder die haar kind wiegt. Als ik naar de meisjes staar, verstoppen ze zich vlug. Het bos is eindeloos, de grond onder mijn voeten zacht. Ze giechelen. Wenken me. De meisjes hebben zich verstopt achter de bomen, in de kruinen van de bomen, tussen de bladeren. Soms zie ik er één. Misschien zijn het elfjes. Ze dansen op het geluid van de zingende boor, zetten een haast twinkelend koor in op dezelfde maat. Ik voel mezelf met ze meedansen, meedeinen. Iedere rondzang draaien ze mee, hun jurken zwieren omhoog. In de verte hoor ik dokter Zamba me naroepen. Hij wil dat ik terugkom, maar ik ben veel liever in het bos, waar het stil en vredig is. Waar ik mijn armen kan laten rusten en mijn schouders kan ontspannen, waar ik me neer kan leggen in het zachte lentegras dat nog vochtig is van de dauw.
“Meisje?” ruisen de bomen. “Meisje?”
Ik kijk recht in de ogen van dokter Zamba. Het is stil in de behandelkamer, op een van de zuigertjes in mijn mond na. Een zacht geslurp blijft aanwezig. Iedere ademteug snijdt dwars door mijn tand heen. “We gaan nu je eerst je snijtand weer vullen,” zegt hij. Ik knik en open mijn mond gewillig. De koude lucht die langs het vers geboorde gat waait, stuurt een nieuwe pijnscheut door mijn kaak. Met een klein metalen haakje plakt hij wat spul in het gat. Het krast in mijn hersenen.
“Er is een nieuwe tand doorgebroken in je bovenkaak. Die moeten we trekken. Hij groeit niet in je kaakboog, maar aan de binnenkant. Weet je hoe we dat noemen?”
“Dat weet ik niet.”
Hij fronst. “Een paramolaar. Het was misschien ook een moeilijke vraag.”
Ik voel met mijn tong mijn bovenkaak af. Inderdaad, daar waar eerst een klein puntje zat, zit nu opeens een kies.
“Voel je dat?”
“Ik voel het.”
“Heel goed,” zegt hij.
Ik zie zijn mond opensperren en hij begint te zingen, het lied van de elfjes, rond en rond en rond. Hij sluit een tang om mijn kies en wrikt hem op de melodie heen en weer. Een krakende melodie begint door het lied te breken. De elfjes dansen een eeuwige rondedans om het gat. Ik trek een madeliefje uit het gras en houdt hem tegen het zonlicht in. De blaadjes zijn haast doorschijnend. Met mijn wijsvinger maak ik rondjes om het hart heen op de maat van het lied. Met mijn nagel druk ik een klein openingetje in het steeltje. Ik pluk nog een madeliefje en rijg hem door het gaatje. De dauw dringt zich door mijn kleding heen. De zon is fel en warm en het ruikt naar ochtend. Een regenachtige ochtend. Ik pluk nog een madeliefje om aan de ketting te rijgen. Ze bungelen vrolijk onder elkaar. Niet vaak zag ik iets moois als dit. Ik steek het steeltje door het gat in mijn gehemelte, trek het dicht.
Dit is een fragment uit de novelle Pulpa, waarmee Ileen Rook deze zomer afstudeerde bij de opleiding Creative Writing aan ArtEZ. Pulpa gaat over autoriteit, de supermarkt en een teveel aan tanden. Het is een aaneenschakeling van trefzekere beschrijvingen, symboliek en droomachtige gebeurtenissen die je laten twijfelen over wat echt is. Wie is Aline, waar komen al die tanden vandaan en hoe kan ze grip krijgen op een realiteit die steeds verder van haar verwijderd raakt? Klik hier voor meer informatie en om het werk te bestellen.

Ileen Rook (zij/haar, 1998) schrijft experimentele en licht absurdistische teksten en houdt zich bezig met de duistere kant van het leven en de poëzie in het alledaagse. Naast maker is ze zzp’er en enthousiast eindredacteur. Ze verzamelt spiegels, herinneringen, dolken en tierlantijntjes waar ze geen plek voor heeft.

Daan Lucas (hij/hem, 1997) is een animator en illustrator uit Utrecht. In veel van het werk zoekt hij het spontane, stuiterbare, en knullige op. Inspiratiebronnen zijn onder meer de naïeve kunsten (de ongeschoolden, maar ook de kinderhand), muziek en diens samenwerkende kracht met beeld, het absurdisme en onze/mijn plek in deze wereld.