Ad Fontes
Hij wil niet meer herhalen. Hij zoekt
niet naar iets nieuws. Hij schrijft en leest
in spiegelschrift dat alles al geschreven is.
Hij moet hier niet van weten. Dit heeft hij
wel gehad. Hij waggelt door het landschap
schiet oude bomen neer, bekijkt van op de berg
het dal en alles wat in duizendvoud
aan letters en aan mensen door geschriften stroomt.
Maar hij ziet niet meer dan dal.
De bergen boven hem liggen besloten
in zijn eigen gele vlek. Hij richt een altaar op
maar ziet geen schaduw van wat hoger is.
Het licht komt bij zijn weten uit zijn eigen aars.
Zo bezingt en danst hij zonder stop zijn eigen lof
tot stront in dikke lagen op zijn ogen ligt.
Om op een dag misschien het licht te ruiken.
En met het licht zal ook de dag opklaren,
en in het dal een feest losbarsten. Hij zal zich wassen
met het water van de bron en in die zuiverheid
parelt een nieuwe kans tot heldendom.
Tot dan kan en mag hij naar zijn spiegel staren.
En de spiegel, tot dan de spiegel stare terug.
- Vincent van Meenen