Het kwaad is niet meer een zaak van de duivel, maar volgens wetenschappers een gebrek aan empathie. Mensen doen slechte dingen omdat hun hersenen nu eenmaal zo staan afgesteld. Jan verzet zich tegen dit beeld van het kwaad met zijn lezing van Shirley Jacksons korte verhaal 'The Lottery'.
Eerst een disclaimer. De kans is groot dat je dit stuk beter niet kunt lezen. Of liever: nog niet. Dat klinkt misschien als een flauwe poging interesse te wekken, maar ik meen het wel degelijk. Dit stuk gaat namelijk over het korte verhaal 'The Lottery' (1948), van de Amerikaanse schrijfster Shirley Jackson (1916 - 1965). Wanneer je dat verhaal nog niet kent, wil ik je met klem verzoeken het te lezen voordat je hier terugkomt.
Zelf kan ik het nog steeds niet verkroppen dat iemand ooit de clou van Roald Dahls 'Genesis and Catastrophe: A True Story' verklapte, en ik ben nog steeds dankbaar dat ik J.D. Salingers 'A Perfect Day for Bananafish' las voordat een onverlaat me kon vertellen hoe dat verhaal afloopt. Ik wil zoiets simpelweg niet op mijn geweten hebben. Dus vanaf de stippellijn alleen doorlezen wanneer je bekend bent met de inhoud van het verhaal. Het is hier te lezen. Maar misschien is het nog wel fijner hier te luisteren hoe de Amerikaanse auteur A.M. Homes het voorleest.
Voordat ik 'The Lottery' een paar jaar geleden bij toeval ontdekte - het was het eerste verhaal dat voorbijkwam toen ik me abonneerde op een podcast van The New Yorker - had ik nog nooit van Shirley Jackson gehoord en ik moet bekennen dat ik sindsdien ook niets van haar heb gelezen. Behalve dit ene verhaal, dat ik sinds die eerste keer nog vaak heb herlezen en herluisterd. Het nestelt zich in je bewustzijn, en maakt onverbloemd duidelijk dat het niet van plan is ooit nog te vertrekken.
De stippellijn:
– – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – – –
Welkom, mensen die het verhaal hebben gelezen. De ongelukkige die mijn advies in de wind sloeg, negeer ik verder. Dat gemoedelijke woord 'nestelen' van hierboven dekt bij nader inzien de lading niet helemaal. Het lijkt me beter die metafoor te vervangen door een beeld van permanente weefselschade en inwendige bloedingen. De eerste keer dat ik het hoorde, herinner ik me namelijk als een onverwachte stomp in mijn maag. De tweede keer, en alle keren daarna, was het effect eerder een langzaam aanzwellende misselijkheid.
Tot dan toe was mijn beeld van Afrika vooral gebaseerd op vage ideeën over ‘echte armoede’ en ‘altijd zon'.
Nu ik woorden probeer te vinden om dit gevoel te omschrijven, komt een herinnering bovendrijven. Ik zit tussen mijn ouders in op de bank en we kijken naar het 8-uur journaal. Ik zal een jaar of negen zijn. Ineens begint een verslag vanuit Rwanda, een waarschuwing dat de reportage beelden bevat die als “schokkend kunnen worden ervaren”, kan ik me niet heugen. Het enige dat me is bijgebleven, is het beeld van een man die hardhandig een andere man tegen de railing van een brug duwt en hem er zelfs overheen werkt. Nadat de tweede man van een onzichtbare hoogte naar beneden is gevallen, pakt de eerste een kalashnikov van zijn schouder en schiet hij achteloos een aantal salvo's in het water. Althans, ik heb altijd me altijd ingebeeld dat daar beneden water moet zijn geweest. Tot dan toe was mijn beeld van Afrika vooral gebaseerd op de kindervoetbalfilm Le Balon d'Or en vage ideeën over 'echte armoede' en 'altijd zon'. Maar de reden dat ik het nooit ben vergeten, was niet het feit dat dat beeld geweld werd aangedaan. Het zal namelijk de eerste keer zijn geweest dat ik een mens een ander mens moedwillig kwaad zag doen - echt kwaad, geen ouderlijke ruzie of pesterijtjes op het schoolplein - en ik was dagenlang van slag.
De herinnering komt naar boven omdat ik over het effect van het lezen van 'The lottery' nadenk, maar het is vooral toepasselijk omdat ook dit verhaal gaat over ‘normale’ mensen die kwaad doen.
Het verhaal
Het begint allemaal zo zorgeloos. De zon schijnt en de verzamelde dorpelingen lijken uitgelaten. Er wordt veel gelachen en gegrapt. Pas als de loterij begint, zet de ceremoniemeester een serieus gezicht op en worden de mensen stil, “wetting their lips, not looking around.” Bij een loterij hoort een beetje zenuwpezen. Vreemd is wel dat niemand rekening houdt met de mogelijkheid dat hij het winnende lot trekt. Bij een normale loterij moeten mensen hun kansen stelselmatig overschatten, anders deden ze waarschijnlijk niet mee.
“Bill Hutchinson was standing quiet, staring down at the paper in his hand.” Pas dan begint het verhaal te kantelen: dat klinkt niet als iemand die zijn geluk niet op kan. En wanneer zijn vrouw Tessie hysterisch roept dat haar man geen eerlijke kans kreeg, slaat de kou echt om het hart.
Met een mooie cirkelredenering zou je kunnen zeggen dat het verhaal zelfs op het meest gruwelijke moment geloofwaardig is, omdat er tot op dat moment bijna niets gebeurt dat direct als ongeloofwaardig opzij valt te schuiven.
Empathieloos
In mijn boekenkast staan welbeschouwd twee (non-fictie) werken die zich expliciet met het Kwaad bezighouden. Het eerste is een overzichtswerk van de Duitse filosoof Rüdiger Safranski, het tweede een hip wetenschappelijk werkje van de Engelse neuropsycholoog Simon Baron-Cohen. Beide auteurs beseffen dat het Kwaad niet langer tot het domein van de religie behoort, maar waar dit voor Safranski betekent dat het Kwaad een prijs is geworden die we betalen voor onze vrijheid, wil Baron-Cohen helemaal van het begrip af. Hij hoopt dat we de term kunnen vervangen door een concept van 'zero degrees of empathy'. Individuele slechtheid en wrede daden zijn volgens de wetenschapper vrijwel altijd te herleiden tot een bepaalde staat waarin de hersenen verkeren of een vaste eigenschap van een individueel brein, waardoor mensen voor kortere of langere tijd niet in staat zijn empathie te voelen.
Eerst was het Kwaad een zaak voor theologen en van de duivel, toen voor de filosofen en van onze gedwongen vrijheid, daarna voor de sociologen en psychologen en van een slechte jeugd, nu zijn we aanbeland in het tijdperk van de breinvorsers met hun MRI-scanners, normale verdelingen en afwijkende patronen.
Het verhaal laat zien hoe ontoereikend de theorie is die het kwaad als niet meer dan een gebrek aan empathie beschouwt.
Waarom het bovenstaande? Omdat ik denk dat de ideeën van Baron-Cohen aan de ene kant een deel van de gruwelijkheid van Jacksons verhaal verklaren en dat, aan de andere kant, het verhaal laat zien hoe ontoereikend een theorie die het kwaad als niet meer dan een gebrek aan empathie beschouwt, werkelijk is.
Alles in Jacksons verhaal dwingt de lezer de omgeving, sociaal en fysiek, voor te stellen als empathisch. Een klein dorp associëren we met sterke sociale verbanden, spelende en lachende kinderen roepen vertedering op, een loterij is altijd een klein feestje, en een ceremoniemeester die ook verantwoordelijk is voor de teen club, square dances en het Halloween-programma, dat moet wel een alom gerespecteerd en betrokken figuur zijn. Het gegrap van de aanwezigen en gemopper van de oudste man van het dorp, het zijn allemaal zaken die een enorme gemoedelijkheid uitstralen. Ze impliceren een hechte gemeenschap, close-knitted. Wat volgt is van zo'n wreedheid dat spreken van een 'gebrek aan empathie' lachwekkend wordt.
Kwaad in de zin
Je zou kunnen beweren dat de dorpelingen niet kwaadwillend zijn. Hun handelen lijkt op het eerste gezicht het gevolg van een schrijnend gebrek aan kennis: een goede oogst wordt gegarandeerd door de loterij en ze hechten veel waarde aan traditie. Maar die lezing is volgens mij niet vol te houden. Ten eerste is er geen enkel moment van twijfel, geen reflectie op hetgeen dat plaatsvindt. Sterker nog, wanneer het lot het slachtoffer eenmaal heeft bepaald, lijken de dorpelingen eerder gevuld van een gretigheid die nergens doet denken aan gewijd ritueel dat een goede oogst moet brengen. Ten tweede valt het met die traditie ook wel mee. Gaandeweg wordt duidelijk dat allerlei gebruiken verloren zijn gegaan, dat de ceremonie is aangepast, en dat men elders, in soortgelijke gemeenschappen, de loterij zelfs al heeft afgeschaft. Toch een gegeven dat te denken zou moeten geven.
Blijft over dat de dorpelingen kwaad in de zin hebben. De wil om het slechte te doen. Ze hebben de stenen verzameld: mooie ronde exemplaren, vergelijkbaar met een bot martelwerktuig, zo stel ik me voor. Wanneer ze Mrs. Hutchinson insluiten stopt iemand zelfs een paar stenen in de hand van haar zoontje.
Mrs. Hutchinson op haar beurt is ook niet het toonbeeld van onschuld. Net als haar enige literaire naamgenoot die ik ken, Tess van de d'Urbervilles, is ook zij schuldig en komt ze slecht aan haar eind. Ze komt vooral naar voren als een slechte verliezer, en is op het moment dat haar kansen nog groot zijn zelfs bereid haar getrouwde dochters mee te laten trekken. Een houding die door iedereen als ongepast wordt ervaren. Het vreemde is dat Mrs. Hutchinson, wanneer ze het vege lijf probeert te redden, de loterij zelf nog altijd niet in twijfel trekt. Haar bezwaren zijn volledig procedureel: haar enige verweer is dat haar man geen eerlijke kans kreeg, een evidente onwaarheid. “Get up there Bill”, zegt ze nog. Ook zij is empathieloos. Eigenlijk komt niemand er genadig vanaf, zelfs de lezer niet: die mag opgelucht ademhalen wanneer duidelijk wordt dat de kinderen worden gespaard.
Het kwaad is een veel te fijn concept om te kunnen omschrijven wat ik zie.
De dorpelingen zijn stuk voor stuk empathieloos. Waarom kan ik Baron-Cohens bewering dat we het kwaad moeten vervangen door een concept van empathieloosheid dan zo moeilijk onderschrijven? Er zijn meer bezwaren te verzinnen, maar in dit geval beperk ik me tot het verhaal en luidt het antwoord heel simpel: omdat het kwaad een veel te fijn concept is om te kunnen omschrijven wat ik zie. Daarin ligt de fout die een neuropsycholoog als Baron-Cohen maakt: hij beschrijft de term 'het Kwaad' alsof men het gebruikt om een verklaring te geven voor een bepaald soort handeling. Dat is inderdaad wat er honderden jaren onder dat begrip werd verstaan: het was de hand van de duivel. Maar inmiddels zijn we verlost van die plaaggeest en is het kwaad een zaak van onszelf geworden en heeft het begrip een descriptieve lading gekregen. Het kwaad is dat wat we niet kunnen bevatten, ook wanneer we er een wetenschappelijke verklaring voor hebben. Een term als het kwaad gebruiken we wanneer we een waardeoordeel willen uitspreken. En waardeoordelen hebben zo hun eigen functie. Ik kan me niet voorstellen dat Baron-Cohen, wanneer hem een groot onrecht wordt aangedaan, niet de aandrang voelt de boosdoener als slecht in plaats van als empathiearm te omschrijven.
'The Lottery' is het beste korte verhaal dat ik ken. Het is een kabbelend beekje, waar je in staat in de hoop op verkoeling, totdat je ineens een onderstroming voelt. Een ijzige stroming die aanzwelt en aan je enkels trekt, op een prettige manier. En dan realiseer je je dat het aanzwellen zo snel gaat dat je geen tijd meer hebt om de oever te bereiken. Het is een verhaal als een verdrinkingsdood. Maar misschien het meest angstaanjagende is nog wel de gevolgen die de publicatie in de echte wereld had. Het is zo'n gerucht waarvan ik niet weet of het waar is, maar het schijnt dat The New Yorker nooit eerder in de geschiedenis zoveel post ontving als na de publicatie van dit verhaal. Vrijwel alle brieven waren boos, en er waren vele opzeggingen, maar er waren ook mensen die zich afvroegen waar ze zo'n loterij een keer konden bijwonen.