De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Het onderscheid tussen een 'terrorist' of een 'lone wolf' is allesbehalve onschuldig. We moeten zorgvuldiger met de termen omgaan, stelt Anouk Kootstra.
Na de aanslag in Las Vegas beschreef de NOS de dader als een 'witte man van vierenzestig' en kon vervolgens rekenen op een stroom van kritiek. Volgens de usual suspects aan de rechterzijde van het politieke spectrum zou het noemen van de huidskleur van de man racistisch zijn. Jan Roos van VNL noemde de NOS een 'journalistieke schandvlek' en Jan Dijkgraaf van GeenPeil twitterde zelfs dat hij aangifte had gedaan bij de politie.
Het tegengeluid is niet minder krachtig. De frustratie zit hier niet in het wél benoemen van de huidskleur van de dader, maar juist in het níet erkennen van het mogelijke terroristische karakter van de daad. Uren na de aanslag werd er al gesproken over een 'lone wolf': een speciale aanduiding die gereserveerd blijft voor witte geweldplegers. Was de dader een islamitische man geweest, zo claimen de critici, dan was het geweld ongetwijfeld bestempeld als terrorisme.
Ik ben het hier ten dele mee eens. Het onderscheid tussen een 'lone wolf' en een 'terrorist' op zich is niet eens zo problematisch, maar de sociale en politieke consequenties ervan des te meer. Om van terrorisme te kunnen spreken moet het ernstige geweld gericht zijn op het behalen van een politiek doel. Een lone wolf opereert alleen, en wordt doorgaans gedreven door een psychische stoornis. Dat maakt de moordenaar van Pim Fortuyn alsmede die van Theo van Gogh tot terrorist, ondanks het feit dat de mannen niet dezelfde huidskleur deelden. Ook Anders Breivik en Dylann Roof zijn volgens deze definitie terroristen, maar Andreas Lubitz, de suïcidale piloot die zijn passagiersvliegtuig liet neerstorten, dan weer niet.
Zoals we ook in Las Vegas zagen, worden typeringen als 'lone wolf' en 'terrorist' echter al gebezigd lang voordat het doel van de daad bekend is. Daarnaast wordt de mentale gezondheid van witte daders vaak ter discussie gesteld, terwijl dat bij islamitisch geweld niet het geval is. Zowel Breivik als Roof zijn – zelfs tegen hun wil – als geestesziek gekenschetst, terwijl de neiging tot het zoeken naar een verklaring in de mentale gesteldheid van de geweldplegers van de aanslagen in Parijs, Nice of Brussel veel minder sterk was.
Vooral de politieke consequenties van het onderscheid zijn kwalijk. Waar Trump doorgaans staat te trappelen om de 'islamitisch terrorisme'-kaart te spelen, zoals na de aanslag in een gayclub in Orlando, blijft hij na het geweld in Las Vegas verrassend koel en neutraal: hij raadt ons aan meer te bidden, maar politieke actie blijft verder uit.
Hier zit precies de crux. Geweld door een 'lone wolf' geeft een gevoel van onvermijdelijkheid: het is onmogelijk te voorspellen en te voorkomen. Dit maakt het implementeren van beleidsmaatregelen overbodig en werkt de politieke status quo in de hand. Terrorisme daarentegen vraagt om actie en daadkrachtig optreden: twee dagen na de aanslagen in Parijs bombardeerde Frankrijk Syrië en na de schietpartij in Orlando pleitte Trump herhaaldelijk voor zijn Muslim-ban.
Het onderscheid tussen een terrorist of een lone wolf lijkt zo onschuldig, maar de sociale en politieke consequenties ervan zijn dat allesbehalve.