Jana Flekken legt in fragmenten de band en rolverdeling tussen ouders en hun kind vast, en hoe die verandert wanneer een van de ouders ziek wordt.
Toen ik klein was maakte mijn moeder voor iedere verjaardag een verjaardagskroon. Ze knipte zorgvuldig lange stropen gekleurd papier, niette die aan elkaar en schreef in zwierige letters mijn leeftijd erop. Ze schilderde mijn kledingkast in mijn favoriete kleuren, roze, rood en oranje, en zette gouden stippen op de rand. Ze las me voor uit Pluk van de Petteflet en deed daarbij de stemmetjes van Zaza de kakkerlak en de Lispeltuut, en toen ik met carnaval verkleed wilde gaan als Pippi Langkous weefde ze ijzerdraad door mijn rood gespoten vlechten.
Als kind dacht ik dat we niet op elkaar leken omdat zij bruin haar had en dat van mij blond was, maar nu ik ouder ben zie ik meer gelijkenissen dan verschillen. Toen ik laatst oude foto’s tegenkwam van haar, eind twintig, was het alsof ik in een spiegel keek.
***
Het is een jonge verpleegkundige. Met fijne, onzekere vingers omvat ze de tondeuse alsof ze die voor het eerst in haar leven ziet. De tondeuse is wit met paars, misleidend vrolijke kleuren voor een voorwerp dat ook uit snijmessen bestaat.
‘Hij heeft maar één stand,’ zegt ze tegen niemand in het bijzonder.
Ik kijk naar het gesloten gordijn dat een gevoel van privacy zou moeten geven maar eerder een gevoel van schaamte opwekt. Alsof we iets gaan doen wat eigenlijk niet mag.
‘Dat is niet erg,’ zegt mijn moeder dapper. ‘Het moet er toch allemaal af.’
Ze zit op een stoel naast het ziekenhuisbed, op het kussen liggen verdwaalde plukjes grijs haar. Ze wilde graag dat we haar eigen kussen meenamen van thuis, dat van het ziekenhuis lag niet lekker. Ik heb het van haar bed gepakt en in een te kleine tas gewrongen. Mijn vaders kussen bleef alleen achter.
***
We waren in gesprek met de dokter die bijna met pensioen ging. Het was in zijn doffe ogen geschreven; het verlangen naar stilte, een kopje koffie, de puzzel in de krant. Af en toe vroeg hij iets aan mijn moeder, haar antwoord tikte hij met een frons op zijn toetsenbord. Naast het geklak van de toetsen en het gezoem van de computer was het stil.
‘Zo,’ zei hij toen. Hij wierp een blik op zijn horloge en maakte aanstalten om op te staan.
‘Je had nog een paar vragen toch?’ zei ik snel tegen mijn moeder.
‘Ik wil door met het spreekuur.’ sprak de dokter.
Mijn moeder aarzelde. ‘Ja, ik ben soms wat kortademig. En ik heb nog steeds erg veel pijn in mijn rug. Vooral ’s nachts. Moet ik me daar zorgen over maken? Die pijn..?’
De dokter keek naar het scherm en klikte een paar keer verstrooid met de muis.
‘Ja, ik weet niet… Wat is zorgen?’
Toen hij opstond schraapten zijn stoelpoten over de linoleumvloer.
***
Mijn vader haalt me altijd van station en hij was ook die dag zoals altijd te vroeg. Wanneer je jarenlang in dienst bent geweest bij Defensie kom je niet zomaar te laat. In de auto naar huis vroeg ik hem hoe Moos het deed op de hondencursus, of ze een beetje luisterde. Ik was die dag voornamelijk aan het woord, ik voelde me nerveus al wist ik niet waarom. Ik liet een stilte vallen.
Mijn vader schraapte zijn keel, het stoplicht sprong op rood.
‘De uitslag van de scan is binnen. Het is niet goed.’
***
Met het warme licht en het gesloten gordijn bevinden we ons in een cocon waar de tijd langzamer tikt en de buitenwereld vergeten is.
De verpleegkundige heeft het grote licht uitgedaan en een schemerlampje aangeknipt. Met het warme licht en het gesloten gordijn bevinden we ons in een cocon waar de tijd langzamer tikt en de buitenwereld vergeten is.
De stilte wordt doorbroken door het mechanische gegrom van de tondeuse. De
verpleegkundige legt haar vrije hand lichtjes tegen de achterkant van mijn moeders nek. Ik kijk naar mijn vader, zie het licht in zijn tranen weerkaatsen.
Dan maakt de tondeuse de eerste baan over mijn moeders hoofd. De verpleegkundige vangt het haar op en laat het weer los boven het bed, waar het in een opengevouwen blauwe vuilniszak dwarrelt. Mijn moeders mond trekt zich samen, haar onderlip beeft en even denk ik dat ze zal breken als een porseleinen eierdopje op een keukenvloer. Maar het trillen stopt en er verschijnt een blik in haar ogen die ik nog nooit eerder heb gezien, een die thuis lijkt te horen op het grote doek. Pure verslagenheid, en leegte. Zo staart ze voor zich uit, haar mond een stukje open. Mijlenver bij ons vandaan.
***
‘Ik heb een ambulance gebeld.’
Na die woorden liep mijn vader mijn kamer weer uit. Het was een rare zin om mee wakker te worden, mijn kamer was nog donker en mijn wang lag nog warm op mijn kussen. Ik stond op en ging naar hun slaapkamer. Mijn moeder lag in bed, haar gezicht vertrokken van de pijn.
‘Het gaat niet goed,’ piepte ze. ‘We gaan naar het ziekenhuis.’ Ik pakte haar hand.
Mijn vader drentelde door de kamer met een weekendtas in zijn hand.
‘Hoeveel shirts moet ik pakken? Wat voor broeken moeten mee?’
Ik schrok van de paniek in zijn ogen. De ex-militair met de ijzeren discipline. Die het hoofd altijd koel hield en in Srebrenica medicijnen wist te smokkelen ondanks het pistool tegen zijn hoofd.
‘Hoeveel sokken moet ik pakken? Je sokken, waar zijn je sokken?’
‘Hou eens op,’ snauwde mijn moeder, ‘Ik ga vandaag nog niet dood.’
Mijn vader stootte een kort geluid uit, hief zijn armen omhoog en liep de slaapkamer uit. Ik verzamelde bolletjes sokken uit hun sokkenla.
***
Het hagelde paracetamol, ze landden met een tik op de keukentafel.
De behandeling werd vervroegd gestart. Iedere week kreeg ze injecties, iedere dag slikte ze pillen. We leerden nieuwe woorden. Daratumumab, lenalidomide, dexamethason. Iedere 72 uur een nieuwe morfinepleister tegen de pijn.
Mijn vader had pillendoosjes gekocht, mijn moeder en ik lieten de pillen erin vallen.
Blauwe, ovaalvormige pillen, gele ronde pilletjes en in geval van nood kleine witte pillen. Pijnstillers, misselijkheidsremmers, maagbeschermers. Ze moest iedere dag zoveel paracetamol slikken dat het handiger was om eerst alle strips van het doosje leeg te drukken. Het hagelde paracetamol, ze landden met een tik op de keukentafel.
***
Bijna de hele rechterhelft van mijn moeders hoofd is nu kaal, waardoor ze wel wat weg heeft van een personage uit een cyberpunk-film. Onwillekeurig moet ik beetje lachen.
‘Je ziet er zo best stoer uit, mam.’
Mijn moeder lacht ook, twijfelachtig, maar met een sprankje hoop in haar ogen. Ze haalt haar neus op en kijkt niet meer in de verte maar naar mijn vader, en naar mij.
Even later is al het haar in de vuilniszak verdwenen. Mijn moeder schuifelt naar de
badkamer om het in de spiegel te bekijken, ik loop achter haar aan. Ze schrikt van haar eigen spiegelbeeld.
‘Oh god, het is wel echt heel kaal hè?’
Onwennig voelt ze met haar vingers over haar naakte schedel. Ze lacht voorzichtig.
‘Ik lijk wel een gabbertje.’
Afgelopen zomer kregen tien aanstormende schrijftalenten de kans om deel te nemen aan het eerste Schrijverskamp van literair podium Frontaal. Onder begeleiding van verschillende schrijfcoaches werkten ze aan teksten rondom het thema Groen. De resultaten daarvan vind je deze week op Hard//hoofd. Sara Mertens maakte het beeld bij deze teksten en gaf ze allemaal een plekje in een zachte, groene zoekplaat.
Jana Flekken is een schrijver met een groot observerend vermogen en oog voor detail. Ze schrijft graag beeldende verhalen met hier en daar wat humor, maar schuwt de donkere kant van het leven niet. Ook schrijft ze graag columns over dingen die haar verwonderen, raken of gewoonweg overkomen. Ze zet nu haar eerste stappen in de journalistiek als verslaggever bij Het Parool.
Sara Mertens (1994) is illustrator en striptekenaar. In de beelden die ze maakt lopen droom en werkelijkheid door elkaar. In een heldere lijn verbeeldt ze de meest onopvallende gebeurtenissen. Centraal in haar werk staat de relatie die we aangaan met elkaar en onze omgeving.