“Je was vannacht zo lief.”
“Oh ja?”
“Op een gegeven moment pakte je me heel stevig vast.”
“Niet.”
“Jawel, en je aaide met je voet over mijn voet.”
(Schenkt koffie in.)
“Je mag je teennagels wel eens knippen.”
“Weet ik. Sorry.”
“En toen probeerde ik je zachtjes van me af te duwen, maar dat lukte niet. Ik heb je wakker moeten maken, ik zei: ‘Schuif es wat op.’ Weet je dat nog? En je wilde niet en ik bleef je zachtjes duwen en toen vroeg je: ‘Waarom?’”
“Waarom was dat dan?”
“Omdat je een beetje snurkte en je mond was dicht bij mijn oor. En je knarsetandde. En je deed ook dat ding weer met het deken.”
(Kijkt in de krant.)
“Heel dat deken opfrommelen, dat op mij leggen en daar dan zelf op gaan liggen. Dat is zo’n akelig gevoel. Ik denk dan dat je mij versmacht.”
(Drinkt koffie. Steekt middelvinger op.)
(Drinkt ook koffie. Steekt middelvinger terug op.)
(Lezen wat in de krant.)
(Kussen elkaar gedag.)