Een jaar of zeven geleden zat ik met een deken om me heen op het bed van een jongen waar ik een beetje verliefd op was. Hij reikte mij een kom yoghurt met cruesli aan en zette muziek op.
"Ken je dit?"
Ik hoorde één piano, een beetje een futloos melodietje. Het kwam me niet bekend voor. Er kwam al gauw nog een piano bij: een felle toets die me op een hinderlijke manier uit mijn concentratie haalde terwijl ik mij niet eens ergens op concentreerde (behalve dan misschien op het zo achteloos mogelijk rechtop in bed zitten met een bak yoghurt op schoot). Er klonk een derde piano die het geheel een beetje liet wringen, tot er nóg een bijkwam. Deze vierde piano roerde alles door elkaar, bleef dat doen en maakte de nonchalante klanken tot een van de mooiste muziekstukken die ik tot dan toe had gehoord. Ik staarde uit het raam en alles leek in elkaar te vlechten: de meeuwen boven het water en de treinen die op de achtergrond voorbijreden en de regen van een winterochtend in 2005 en een mooie krullenbol. Een gigantisch kitscherig moment.
De jongen is al lang uit het oog, maar Canto Ostinato, het bekendste stuk van de zondag overleden componist Simeon ten Holt, staat hoog in mijn lijst van meest afgespeelde muziek.
De eerste maanden na de ontdekking (een slordige dertig jaar na dato) ben ik er als een zendeling van minimalistisch klassiek mee tekeergegaan bij vrienden, kennissen en familie: iedereen die jarig was, geslaagd of gewoonweg lief kreeg een cd van me. Sindsdien werd ik er zelf overigens ook mee doodgegooid: op ieder treinstation groter dan Zwolle en in iedere stad kleiner dan Rotterdam is weleens een uitvoering geweest. Je zou verwachten dat zoveel aandacht de liefde zou verstikken, maar dat is niet gebeurd: nog steeds kan ik de hele sessie (afhankelijk van de pianisten varieert die van één tot bijna drie uur) als aan de grond genageld beluisteren. En inmiddels is het stuk ook favoriet in mijn map concentratiemuziek.
Die muziekmap heeft ervoor gezorgd dat ik deadlines haalde, diploma’s verzilverde en misschien wel dat ik nog steeds werk heb. Het selectiecriterium voor de map is duidelijk: het is muziek zonder zang (of het moet onverstaanbaar zijn), zónder plotselinge trompetten en het is (inmiddels) voorspelbaar en repetitief. Dan werkt het als een matig drukke kroeg, waar achtergrondrumoer het storende geluid van pennenklikkers, secondewijzers en gegiechel wegfiltert. Zo functioneert deze muziek voor mijn concentratie als bliksemafleider. Flarden wegschietende aandacht worden er door afgevangen en op een zijspoor gezet, waar ze gestaag blijven rijden. Die afleidingsmanoeuvre maakt dat ik ongehinderd aan de slag kan.
Andere muziek die ik vaak gebruik om bij te werken zijn stukken van Arvo Pärt (onder meer Fratres, Tabula Rasa en Alina), nummers van Trentemøller (bijvoorbeeld The Very Last Resort) en een dj-set van ene Juha.
Arvo Pärt leerde ik kennen toen mijn moeder ooit shit! shit! shit! roepend met een rokende blouse de tuin in rende. Ze was aan het strijken toen ze op de radio voor het eerst iets van de Estse componist hoorde en bleef een paar minuten roerloos staan luisteren. Echt waar. Juha kwam van een vriend die op een feestje niet doorhad dat zijn weekendtas al de hele set lang stond te smelten naast het houtvuur. Misschien kwam dat ook nog door wat anders, maar zulk soort hypnotiserende muziek is het wel: tassen smelten, kleding fikt weg én chaoten veranderen plots in vlijtige werkers. Muziek ook die op Youtube steevast gepaard gaat met een genante etherische achtergrond (bospaadjes, zonsondergang, meeuwen). Of gewoon muziek om uren mee rechtop in bed te zitten. Met een bak cruesli en een krullenbol, eventueel.