Soms lijkt dit in een tijd waarin niks moet en alles mag. Joyce weet wel beter: ritueeltjes zijn er om het heelal niet in te laten storten en om te verzekeren dat je moeder de nacht overleeft.
In de badkamer, staand in mijn pyjama aan de wastafel en met de tandenborstel in de aanslag, zing ik een liedje. Het reclamedeuntje voor Prodent: 'Ik poets met Prodent, ik poets met Prodent, ik poets met Prooohooodééééént!' Dan kan het tandenpoetsen aanvangen. Mijn broer lacht besmuikt en mijn moeder geeft hem een tik op het achterhoofd. “Niet lachen”, sist ze.
In bed leest mijn moeder het verhaaltje voor dat ik van buiten ken en woord voor woord mee opzeg. Vervolgens zegt zij dat het tijd is om te gaan slapen. Ik maak mij op voor het afscheidsritueel. “Bie”, zeg ik. “Bie”, antwoordt zij. “Baa”, zeg ik nu harder, ze is al op de gang. “Baa”, zegt zij terug. “BIEHIE!”, roep ik, nu is ze op de trap. “Biehie”, zegt zij kalmpjes terug.
Nu moet ik haast maken, mijn moeder is bijna aan de huiskamerdeur, waarachter ze onverbiddelijk zal verdwijnen. Voor die tijd moet ik nog drie keer 'tot morgen' zeggen. Zij moet nog drie keer hetzelfde antwoorden. Zo niet, dan sterft zij vannacht.
Als dat achter de rug is, moet ik nog meer werkzaamheden verrichten: er moet gebeden worden. Ik lig op mijn buik en richt me half op, mijn vingers in elkaar gevlochten. Eerst bid ik voor alle arme kinderen, om God niet te ontrieven. Hij moet weten dat ik mijn eigen nietigheid besef, dat ik mijn geluk niet boven dat van Zijn schepping stel. Dan komen de dieren aan de beurt. Dat niemand ze mishandelt, en dat dierenproeven afgeschaft mogen worden. Ten slotte mag ik aan mijn eigen familieleden beginnen, ik heb nu wel genoeg altruïsme getoond. Ik bid dat mijn moeder en mijn broer deze nacht mogen overleven en bestendig mijn gebed met twintig keer amen.
Amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen amen.
Als ik de tel kwijtraak moet ik opnieuw beginnen.
Wij gingen thuis nooit naar de kerk; wij noemden Jezus grappend 'je zus'; zelfs mijn oma vond God flauwekul. Maar ik bad toch. Omdat het moest. Omdat precies net die keer dat ik het niet zou doen, het onheil zou geschieden.
Mijn moeder heeft mijn dwangneuroses altijd liefdevol 'ritueeltjes' genoemd. Het ritueel heeft volgens Van Dale, naast de maatschappelijke betekenis van het woord, nog een andere betekenis: 'het geheel van onbelangrijke bezigheden die te vaak en/of met veel ostentatie uitgevoerd worden'. Dat had mijn moeder dus goed verwoord. Maar dat ik die rituelen moest uitvoeren om haar in leven te houden, dag in dag uit, met de zwaarte van een voltijdse betrekking, dat kon ze niet weten. Ik mocht er immers met niemand over praten, deze last moest ik in mijn eentje dragen.
Het geloof in God is een collectieve psychiatrische aandoening. Iedereen die verzekeringen betaalt, lijdt er ook aan.
Obsessief schoonmaken, alles tellen, handen wassen, kastjes open en dicht doen, vragen stellen, aan je oorlel trekken als je een hond ziet, tegels ontwijken, knipperen in ritmes, voortdurend slikken, lichten aan en uit, haar uittrekken, twintig keer je gat afvegen, alles dubbel doen, eerst links dan rechts en nog eens opnieuw: het geeft grip op het leven van de angstige mens. Maar eens een dagje vrijaf nemen van deze innerlijke opdrachten, dat kan simpelweg niet. Als ze je leven gaan beheersen, wordt het een psychiatrische aandoening. Het geloof in God, en vooral de angst voor de toorn van God, is een collectieve psychiatrische aandoening. Iedereen die verzekeringen betaalt, lijdt er ook aan. Maar laat ik niet afdwalen.
Een vriend met wie ik een tijdje samenwoonde, hoorde ik op een avond plots wild uit bad springen en er na een halve minuut weer in plonzen. Later biechtte hij mij op dat hij zichzelf altijd even moest straffen voor het genot en het privilege te kunnen baden in een heerlijk warm bad. Verplicht een halve minuut eruit, op de koude badkamertegels.
Rafael Nadal, jarenlang nummer één in de tenniswereld, is een wandelende compulsieve stoornis. Waterflesjes angstvallig nauwgezet langs de lijn ordenen, oorlel aanraken, links, rechts, aan de neus trekken, handdoek over het gezicht halen en nog een keer, haar glad strijken, en zo werkt hij een ritueel van twaalf stappen af.
David Beckham heeft drie koelkasten: een voor sla, een voor ander eten en een voor drankjes. Alles moet symmetrisch gerangschikt staan, in even getallen. Leonardo Di Caprio keert soms op zijn schreden terug om de tweede keer ‘correct’ over de rand van de stoeptegels te lopen. Hij moet zich vaak beheersen om niet meerdere keren door dezelfde deur te gaan en heeft een zwak voor kauwgom op de stoep: daar moét hij overheen wandelen.
Woody Allen koketteert met zijn dwangneuroses en zet ze om in fantastisch neurotische films. Het lijstje succesvolle sporters en kunstenaars met compulsieve afwijkingen is wellicht nog veel langer.
Met de tijd ben ik van mijn rituelen afgeraakt. Of tenminste: gedeeltelijk. De relatief onschuldige dwanghandelingen die overbleven, kan ik nu perfect verbergen. Welke dat zijn ga ik niet vertellen, ik hou ze graag voor mezelf. Soms dreunt het Prodentdeuntje nog wel eens door mijn hoofd, maar het geeft niet, want ik weet: ik ben in goed gezelschap.
Dit is een gastbijdrage van Joyce de Badts (1981), ze studeerde taal- en letterkunde in Gent en woont nu in Antwerpen.