In Ons eiland en wat we vonden op de kust (het afstudeerwerk van Liene Schipper) wordt je meegenomen naar een wereld die bijna lijkt op de onze, maar waar olifanthotels kunnen praten, eenzame koeien luid loeien en brandstichting soms de oplossing lijkt. Een zoektocht naar hoe we elkaar kunnen proberen te begrijpen, en wat je nou eigenlijk moet doen als je denkt dat je elkaar eindelijk begrepen hebt.
Op een eiland dicht bij de kust van een grote stad wonen Camille en Jos. Ze wonen er al jaren. Een jutter en een ICT-specialist. De stad was klein toen ze er kwamen wonen en nog nauwelijks een vissersdorp te noemen. Hoe groter de stad groeit, hoe meer vrachtschepen naar de haven toetrekken, hoe meer Camille op het strand vindt. Eerst vond ze vooral wrakhout, boeien, schelpen en vishaken. Nu vindt ze ook barbies in plastic verpakkingen, gloeilampen en tandenborstels.
Ze heeft het huis op het eiland gebouwd van alles wat ze door de jaren heen heeft gevonden. De voordeur komt uit een oud piratenschip, dat weten ze omdat er vele doodshoofden in gekerfd zijn. In het glas in lood staat de papegaai van de zeerover afgebeeld, het beest kraait wanneer er mensen aankloppen. Veel wordt er niet gekraaid want Camille en Jos gaan vooral met elkaar om.
De computer van Jos staat voor het raam aan de achterzijde van het huis waardoor hen naar de wijde zee kan kijken. Terwijl Jos telefoontjes pleegt met het bedrijf waarvoor hen werkt, vaart Camille voorbij richting de kust in haar roodgeverfde bootje. Ze zwaaien naar elkaar en geven elkaar een luchtkus voordat Camille richting de horizon verdwijnt.
Voor Camille gaat jutten, vist ze op zee. Ze bekijkt het profiel van de stad nog eens goed. Recentelijk zijn er een aantal constructies opgerezen van een andere aard dan gewoon. Er stonden al herenhuizen, strandtenten en benzinestations. Nu staan er ook een reuzenrad en een hotel in de vorm van een olifant, die bijna even hoog zijn.
Op het strand zijn veel badgasten.
Er wordt gevraagd: “Goh, is dat een jutter?”
“Een geschiedenisreliek.”
“Jij daar, wat heb je gevonden? Laat eens zien.”
“Ja, ik ben een jutter,” antwoordt Camille, “wat ik gevonden heb gaat jou niks aan– maar goed, ik vind badlakens en zonnebrand, teenslippers en losgeschoten klemoorbellen.”
“Die neem je toch zeker niet mee? Dat is meer een soort van stelen in plaats van jutten. Hee, jij bent eigenlijk een soort van ekster.”
“Ja, als je het nodig vindt om mij te benoemen.”
“Laat me eens in die tas kijken, wat een mooie tas, zo ouderwets. Hee, mijn zonnebril! Zie! Ik heb mijn initialen erin laten graveren, daaraan kan je zien dat het die van mij is.”
Camille leest ‘S.G.’
“Dat staat dus voor Simon Geralds.”
“Wil je die zonnebril nog terug?”
“Ja, als het even kan alsjeblieft, het is zo zonnig namelijk.”
De grote gestaltes van staal vormen ronde lijnen in de lucht. De gondels worden opgehaald door zware kettingen. De dagjesmensen geven hun geld uit aan het rad. Zouden ze Camille kunnen zien vanuit de lucht? Ze zou slechts een klein rood stipje in de zee zijn.
Het olifantenhotel prijkt in het midden. Glanzend, net uit zijn jas van steigers geklommen. Het gebouw deint op en neer met de golven waarop Camille zich bevindt. De kust is volkomen bebouwd nu en wat rest haar nu nog? Jutten tussen de menigte. Proberen om te manoeuvreren tussen zandkastelen en ijscokarren.
Het water om haar heen beweegt en doet de boot woest heen en weer kantelen. Een gedaante komt geoefend boven het oppervlak en hijst zichzelf omhoog aan de rand van Camille’s bootje. Ze kijkt recht tegen een koperen duikershelm aan, het glas is donker en ondoordringbaar, een zware ademhaling klinkt gedempt en laat condens achter.
Camille grijpt zich vast aan de rubberen stof om de duiker binnenboord te helpen. De duiker krabbelt omhoog en gaat tegenover Camille op de vloer zitten. Het is Paula, de buurvrouw van Camille en Jos.
Paula is momenteel bezig om haar persoonlijke record vrijdiepzeeduiken te verbreken.
Ze lijkt de laatste tijd alleen maar bezig met het behalen van record na record, maar hoe dat record precies werkt begrijpt Camille niet helemaal. Wat vrijdiepzeeduiken precies is begrijpt Camille ook niet helemaal. Als ze haar ernaar vraagt dan zegt Paula dat ze snel weer door moet, dat ze geen tijd heeft en snel moet zwemmen. Heel snel. Het snelst van iedereen. Camille snapt niet wat daar het nut van is.
Camille wijst naar de kustlijn. “Heb je dat gedrocht gezien?”
“Die olifant?” Paula klinkt nog buiten adem van het zwemmen. Camille knikt.
“Ik heb het gezien, maar wat is er mis mee?”
“Het is de druppel.”
“Het is een hotel.”
Paula haalt een ontbijtkoek uit de binnenzak van haar pak, eet ervan en spreekt met volle mond.
“Ik sta op het punt om mijn record te verbreken …”
“Wat is je record nu dan?” vraagt Camille.
“Als ik mijn record verbreek dan moet ik natuurlijk wel blijven trainen. Dan kan je natuurlijk niet zomaar stoppen.”
“Niet?”
“Nee, dan moet je door blijven gaan zodat je aan de top blijft.”
“Aan de top van wat?”
Paula kijkt Camille aan alsof ze iets raars zegt.
“Zodat je je record blijft houden natuurlijk. Anders is het zonde.”
Camille houdt zich stil en laat haar net in de zee zakken.
Dit was een fragment uit Ons eiland en wat we vonden op de kust, het afstudeerwerk van Liene Schipper. Benieuwd naar meer? De bundel is nog te koop via Liene voor 15,- per stuk (inclusief verzendkosten). Mail je bestelling + adres naar lieneschipper@hotmail.com en wacht vervolgens bij de brievenbus!

Liene Schipper (1999) is een dichter, schrijver en podcastmaker. Dit jaar studeerde ze af in Creative Writing aan ArtEZ met de novelle Ons eiland en wat we vonden op de kust waar de lezer wordt meegenomen naar een wereld die bijna lijkt op de onze, maar waar olifanthotels kunnen praten, eenzame koeien luid loeien en brandstichting soms de oplossing lijkt. Het verhaal is een zoektocht naar hoe we elkaar proberen te begrijpen, en wat je nou eigenlijk moet doen als je denkt dat je elkaar eindelijk begrepen hebt.

Hannah van der Heide