jij bent het kind
dat naakt de tijd inloopt
terug een trap op
en een blik werpt over de mollige schouder
in de hoop er een te vangen
bij voorkeur zijne
om te kunnen schaterlachen daarop
met het aan waanzin grenzend verlangen
gepakt te worden
eerst opstuivend gillend
bij zijn eerste schijnbeweging
de trap oprazend
de gang door
buikschuivend dan over een kleedje
onder het hoge bed glijden
waar de landkaarten liggen
de jurken en snorren
de krakende groepsportretten van de lange lijn soepele lichamen
waar het van afstamt
hou de openbarstende middenrif stil
niet hoog piepen
niet piepen
als een ballon die open mag
en dan pas echt naar buiten wil
in een spuitende wilde leegloop
naar buiten
naar buiten
de ruimte
in
zijn armen zijn armen
laat zijn schoenen heen en weer lopen
zijn stem zacht prevelen
laat zijn knieën langzaam buigen
zijn hand steun zoeken op de houten planken
laat zijn hoofd zakken
zijn wang tot aan de vloer
zijn zachte gezicht vlak voor je
blijf zo liggen
in de tijd
steek je hand uit
aai zijn haar
zeg
daar ben je