De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. In onze zoektocht naar de waarheid, is de wetenschap onze laatste hoop. Maar of dat terecht is? Laten we eerst de vraag stellen waar wetenschap toe dient en welke rol we het kunnen toewijzen. Wetenschappelijke waarheid kent ook zijn gebreken , aldus Wolter de Boer.
Mensen zijn ten diepste verhalenvertellers, maar nu de westerse, seculiere mens God steeds meer in de ban heeft gedaan, wendt zij zich tot andere bronnen dan religie om haar verhaal uit te putten. Het vertrouwen dat we de wetenschap als bron toedichten is groot: dat wat wetenschappelijk bewezen is, zien we vaak als waar, en dus als veilige informatie om onze visies, opvattingen en overtuigingen op te bouwen. Maar dat enorme vertrouwen in de wetenschap is misplaatst, waarschuwt Rosanne Hertzberger in het essay Het grote niets. Mensen zijn religieuze wezens, en vaak hebben we niet door dat de kennis, opvattingen en overtuigingen die uit de wetenschap zijn gedestilleerd nog altijd in een dikke vleug religieuze neigingen zijn gewenteld.
Dat ook de wetenschap feilbaar is, is de laatste jaren pijnlijk duidelijk geworden. Wanneer wetenschappers experimenten nog eens herhalen vinden ze niet dezelfde resultaten en het wetenschappelijk bedrijf wordt geleid door de drang en noodzaak om veel te publiceren. Bovendien ziet veel (‘mislukt’) onderzoek nooit het licht van een wetenschappelijk tijdschrift, laat staan dat de bevindingen doordringen tot het grote publiek. De uitdrukking ‘zien is geloven’ gaat hier dus niet helemaal op: veel bevindingen blijven uit ons zicht en dat wat ons wel onder ogen komt, is niet altijd even betrouwbare informatie.
Ook wetenschappers zijn mensen, en dus gelovige wezens, en zo brengen ze hun eigen fantasieën, hoop en verlangens mee het ontwerp van hun onderzoek in.
Daar komt nog eens bij dat behalve ‘zien is geloven’, geloven ook zien is. Ook wetenschappers zijn mensen, en dus gelovige wezens, en zo brengen ze hun eigen fantasieën, hoop en verlangens mee het ontwerp van hun onderzoek in. Hertzberger schrijft bijvoorbeeld over mindfulnessonderzoekers die allemaal zelf mindfulness beoefenen en op voorhand al lyrisch zijn over de positieve effecten van meditatie. De kans dat deze onderzoekers een positief effect vinden, is groter, simpelweg omdat ze geloven dat het er is. Bovendien zijn hele wetenschappelijke carrières afhankelijk van onderzoeksprogramma’s. Als een effect niet blijkt te bestaan of een theorie niet blijkt te kloppen, gaan met de tak van wetenschap ook hele carrières mee ten onder. En niemand wil erachter komen dat hij zijn hele werkende leven een lege huls heeft nagejaagd, natuurlijk.
Als we ervoor moeten waken dat we wetenschap niet tot de nieuwe religie verheffen, blijft de vraag: welke rol kunnen we wetenschap wel toewijzen? Volgens Hertzberger moeten we stoppen met wetenschap centraal te stellen in alle persoonlijke, maatschappelijke en politieke besluitvorming: wetenschap moet aan de zijlijn staan, waar het over onze keuzes mag adviseren en deze mag onderbouwen.
De vraag is hoe goed ons dat af zal gaan, zolang we geen vervangende leverancier van verhalen hebben. De grootste winst voor wetenschap zelf én haar invloed op de maatschappij zal worden geboekt als we de rol van wetenschap grondig doordenken. Door ons af te vragen wat wetenschap is en waar het toe dient, kan het besef indalen dat het vinden van de waarheid zo eenvoudig nog niet is, en dat ook wetenschappelijk onderzoek de waarheid in een vertekende, subjectieve en ideologische ruis kan hullen.