Vorige week maandag verloor de PDL, de centrum-rechtse partij van Silvio Berlusconi, voor het eerst in achttien jaar de gemeenteverkiezingen van Milaan. De nieuwe, progressieve burgemeester Giuliano Pisapia sprak de hoop uit dat Milaan "eindelijk weer kan lachen". Kelli deed verslag uit Milaan en zag inderdaad veel lachende gezichten. Is dit dan de opmaat naar een Italiaanse Lente?
De duizenden Milanezen die vorige week maandag het Domplein van hun stad vulden waren meer dan blij. De stemming was ronduit uitgelaten. Gehuld in oranje, de kleur van Giuliano Pisapia’s campagne, juichten zij hun nieuw verkozen burgemeester toe. Deze stond op een podium en riep kreten als "Eindelijk zijn we vrij!" en "Milaan kan weer lachen!". Een Milanese dame met oranje geverfd haar zocht opgetogen naar een vriendin in de menigte, een student sprong in de armen van zijn vriend, jongeren lieten zich fotograferen voor een oranje spandoek. Midden op het plein, tegen de trappen van een standbeeld, stond een grote afbeelding van Berlusconi als the Joker uit Batman, met een schietschijf op de achtergrond en daarboven de woorden ‘Game Over’.
Nog nooit heb ik Italianen zo vol vreugde gezien over een politieke kwestie. Samen met een vriendin bekeek ik het schouwspel, leunend tegen de voorgevel van de Dom. "Misschien is dit voor hen het bewijs dat stemmen helpt", opperde de vriendin, inwoonster van Milaan en Russische van oorsprong. "In Rusland geloven ze daar al lang niet meer in."
Er was veel gelegen aan deze tweede ronde van de Italiaanse provincie- en gemeenteraadsverkiezingen. Berlusconi noemde de verkiezingen in zijn thuisstad (waar ook Mediaset, zijn media-imperium, huisvest en centrum-rechts al sinds 1993 onafgebroken aan de macht was) 'een test'. In de eerste ronde was zijn kandidate Letizia Moratti al verslagen, maar omdat Pisapia in eerste instantie minder dan vijftig procent van de stemmen kreeg, volgde een tweede ronde. Hoewel velen van buiten de stad speciaal naar Milaan waren gekomen om te stemmen, was de opkomst laag: 39 procent van de kiesgerechtigden stemde, waarvan 55 procent op Pisapia.
Die lage opkomst is weinig schokkend. Van oudsher wordt de relatie tussen volk en politiek in Italië gekenmerkt door afstand. Hierbij spelen historische factoren een rol, zoals het feit dat Italië pas sinds 1861 één staat is. Daarvoor bestond het uit verschillende deelstaten die veelal onder Frans, Spaans of Oostenrijks bestuur vielen. Nog steeds voelen Noord en Zuid zich niet met elkaar verbonden. Daar komt bij dat de Italianen inmiddels wel gewend zijn geraakt aan il bel discorso – de mooie beloftes die de politici doen en vervolgens niet nakomen. Voor Italianen is familie dan ook belangrijker dan politiek, privé belangrijker dan publiek. In een artikel in The New Yorker van afgelopen april geeft schrijver Tim Parks hier een treffende illustratie van als hij zijn komst naar Verona in de jaren tachtig beschrijft: "I recall being struck by how the interiors of homes and cafés and shops were so carefully cleaned and cared for, while the streets, as soon as one was away from the showcase city center, were often in a state of abject disrepair."
"Traditie"
Ik woonde enkele jaren geleden een tijdje in de Noord-Italiaanse stad Bologna, bijnaam La Rossa (‘de Rode’) vanwege haar roodgekleurde gebouwen en haar reputatie als socialistische stad. Deze renommee trok enkele Europese studenten met linkse ambities aan, en maakte van de stad een geliefd platform voor protestoptochten. Regelmatig werd ik op zaterdag gewekt door het fluitgeluid en getoeter van demonstranten. Toch kreeg ik niet het idee dat de Italianen die ik daar leerde kennen, geloofden dat ze invloed uit konden oefenen op de politiek. Op zondag at ik soms mee met Barbara en haar gezin, oude vrienden van mijn familie. In haar kleine keukentje stond de tv dan aan op een of andere Mediaset-zender, terwijl we spraken over de euro, Berlusconi, immigratie en het probleem van het mezzogiorno, het achtergestelde Zuiden. Ze leek een aardige kijk te hebben op hoe haar land in elkaar zat. Maar stemmen, dat deed Barbara niet.
De meest waarschijnlijke reden hiervoor klonk door in onze gesprekken, namelijk het idee dat Italië nu eenmaal zo was. Italië, zo leerde ik snel, is een ontzettend traditioneel land – aan oude manieren en gebruiken wordt stug vastgehouden. Dat geldt ook voor de politiek. In Italië vallen regeringen gemakkelijk, maar in feite is de politiek onveranderlijk. Het zijn namelijk altijd dezelfden aan de macht. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Democrazia Cristiana in afwisselende formaties vijftig jaar achtereen geregeerd. Deze partij viel pas in 1992 van haar troon nadat een grootschalige fraude met steekpenningen aan het licht kwam. Twee jaar later werd Berlusconi minister-president – even corrupt als zijn voorgangers, met als enige verschil dat hij dankzij zijn media-imperium nog invloedrijker is.
Het besef dat er politiek niets verandert in Italië lijkt ingebouwd in het bewustzijn van veel jongeren. Barbara’s oudste zoon Daniele, een student van mijn leeftijd, onttrok zich meestal aan de discussie. Liever dan met politiek of maatschappij hield hij zich bezig met feesten, voetbal, het scoren van blonde meisjes en zijn droom om Engels te leren in Maai-áámi. Zijn vriendschap met een rijkeluiszoontje deed zijn ouders goed, want in Italië gaat het nu eenmaal vooral om wie je kent.
Silvio
Niemand benadrukt dat meer dan Berlusconi, die schaamteloos openlijk Italiaanse vriendjespolitiek bedrijft. Toen hij zijn meerderheid in het parlement dreigde te verliezen, wist hij leden van de oppositiepartijen naar zijn partij te lokken door ze een cadeau naar wens aan te bieden. Een hypotheekaflossing of een baantje voor een familielid, bijvoorbeeld. In 2009 diende hij een wetsvoorstel in dat hoge functionarissen (lees: hijzelf) immuun zou maken voor vervolging. Toen dat feest niet doorging bekritiseerde hij op nationale televisie de Italiaanse president, omdat die zijn invloedrijke positie niet goed zou hebben gebruikt om de rechterlijke macht over te halen. Laatst testte hij deze Italiaanse traditie zelfs op internationaal niveau, door tijdens de G8-top tegen Obama te klagen over de "dictatuur van linkse rechters".
Maar wat als je aan het begin van je carrière staat en je niet de juiste mensen kent? In een land waar weinig verandert zijn de kansen voor jongeren gering. En Berlusconi maakt het hen in ieder geval niet makkelijker. In februari 2003 werd onder zijn regering de Biagi-wet van kracht. Deze wet introduceerde tijdelijke contracten met weinig uren voor jongeren en beschermde degenen die al een baan hadden. Het resultaat: een derde van de Italiaanse jongeren is werkeloos en de rest schraapt geld en uren bij elkaar aan de hand van tijdelijke contracten.
Mijn huisgenoot Flavio, een linksig type met ongeknipt haar, was een van de gedupeerden van de wet. Hij las wel eens de Corriere della Sera, op de wc met een blowtje. Op de deur van een keukenkastje hing een uitgeknipt krantenartikel. De getuigenis dat hij allang had uitgedokterd hoe Italië werkt: aan zijn baantje bij de krant was van de ene op de andere dag een eind gekomen. Hij probeerde het nu als muziekleraar. Biagi werd vermoord om zijn wet door de Rode Brigade, maar dat veranderde niets voor Flavio. Hij had zich erbij neergelegd.
Frisse voorjaarsbries
Dat was niet het geval voor de jonge socialisten die het Milanese domplein bezetten. Deze jongeren geloofden in de verandering die Pisapia beloofde. Het soort verandering dat volgens Berlusconi van Milaan een zingaropoli (‘zigeunerpolis’) zal maken, maar dat volgens Pisapia Milaan weer kan laten lachen. ‘Milano SI può’, stond er op een campagnebusje midden in de menigte. ‘Si’ betekent hier ‘men’, maar omdat het in hoofdletters staat kan het ook als ‘JA’ gelezen worden. De kreet is een variatie op Obama’s ‘Yes we can’. De Milanese roep om verandering was echter wel een andere dan die in Zuid-Europese landen als Spanje en Portugal, waar het economisch nog slechter gaat dan in Italië. Daar verlangden de kiezers een machtsverschuiving van de socialisten naar de conservatieven, in Milaan was het precies andersom. Ook een vergelijking met de Arabische Lente gaat mank. Daar trokken volksmassa's de straat op voor een revolutie, hier besloot een relatief kleine groep gebruik te maken van hun stemrecht..
Kort na de bekendmaking van Pisapia’s overwinning sprak een oudere man, in de metro richting het Domplein, een stel verheugde jongeren toe: "Vier gerust feest, maar jullie moeten niet denken dat er nu wat gaat veranderen." De kans is groot dat hij gelijk krijgt. Geloven in een nieuwe koers is één ding, de daarbij horende hervormingen doorgevoerd krijgen een tweede - Obama is daar het tragische voorbeeld van. Daarnaast zit verandering niet in de genen van de Italianen. Het enthousiasme dat ik zag bij de jongeren daar was echter verfrissend: zij hadden gewonnen, zij geloofden erin, ondanks alle obstakels die ze nog te wachten staat. De zigeuner die hen op het plein verwelkomde met een bedelende hand en een oranje ballon onder haar arm, namen ze op de koop toe.