met zijn hoofd zwaar
op zijn hand geleund kijkt hij uit het raam
van het huis waar ze samen wonen op de hoek van de straat
met uitzicht over het plantsoen waar eens per week mannen komen schoffelen
jongens nog die iets hebben uitgevroten op een nacht waarschijnlijk in zijn woonplaats
de stad waar schepen doorheen varen scooters op pontjes staan en alles elkaar kruist en schampt
de stad ook waar hij ooit een heel ander leven had en lachte om grappen van meisjes waarvan hij nu
de naam niet meer weet zelfs hun gezicht is vergeten maar van die meisjes waar hij op een dag eens
een briefje van kreeg
een kroegpapiertje met daarop een bericht dat wel lief was maar tegelijk ook een beetje doorzichtig
eigenlijk veel te doorzichtig waardoor hij het briefje dus maar gewoon heel stoer verfrommeld heeft
achteloos weggegooid wat maar goed is want anders had hij hier waarschijnlijk nooit zo gezeten
met zijn hoofd tegen de koude ruit van het huis op de eerste verdieping waar ze samen wonen
met uitzicht over het groen waar eens per week mannen in gemeentejasjes heel langzaam
de struiken komen snoeien maar eigenlijk vooral op hun schop leunen met een peuk
bij de kruiwagen staan en naar de goederentrein turen die verderop voorbij komt
of naar een duif die veel te zwaar is voor een dunne twijg echt veel te vet
en daarom steeds wiebelt en nu hij zo zit met zijn hoofd in zijn hand
en naar buiten staart en een kleine wolk voorbij ziet schuiven
en ook de rest om die wolk heen snapt hij heel goed
dat je lieve briefjes zeker weten altijd
moet verfrommelen
Laura schreef een gedicht bij een beeld van Friso Blankevoort