In dit verhaal van Dave Boomkens duikt er uit het niets een excentriek figuur op in het leven van ons hoofdpersonage. Hij laat hem struikelen, zet zijn leven op z’n kop. Wie is deze verschijning, en wat wil hij precies?
Mijn eerste ontmoeting met Ricky zal ik niet gauw vergeten. Hij stond tegenover mij en hield zich vast aan een stang in de voortdenderende metro. Ik luisterde naar Radioheads Fake Plastic Trees op mijn koptelefoon, waardoor het eventjes duurde voordat ik besefte dat hij om mijn aandacht vroeg. Toen de metro met gierende remmen tot stilstand kwam, bevond hij zich opeens op ademafstand, en begon hij met droeve ondertoon te raaskallen. ‘Ik ben gewoon afgegaan als een gieter,’ zei hij terwijl ik mijn muziek op pauze zette. ‘Ze stond poëzie voor te dragen, in het Duits, waarbij ze langzaam haar vuist opende en met haar vingertoppen richting het plafond kroop. Ik vond dat zo’n intense gewaarwording dat ik na afloop wel met haar móést praten. Bro, luister, ik heb een uur gewacht bij het boekenstandje en toen was ik dus aan de beurt om haar bundel te laten signeren. Haar prachtige lippen smeekten om mijn naam en dat bracht mij dusdanig van mijn stuk dat ik gewoon maar een vers van Shakespeare ben gaan reciteren.’ Even was het stil. Toen moedigde ik hem aan om verder te gaan: ‘Wat een geweldige actie!’ Maar hij huiverde. ‘Nee. Echt niet. Allesbehalve geweldig,’ zei hij en ik zag hoe zijn slapen bonkten alsof ze ieder moment konden openbarsten. ‘Ze schoof de bundel namelijk mijn kant uit, zonder er iets in geschreven te hebben en wenkte gewoon de volgende…’ Hij was een paar tellen stil. Vervolgens kondigde een vooraf opgenomen vrouwenstem de volgende halte aan. ‘Kút. Kút. Kút,’ zei hij. ‘Ik moet er hier uit. In ieder geval bedankt voor het luisteren. En oh ja… ik heet Ricky. Hoe heet jij?’
Ricky had de rare gewoonte om iedere ontmoeting met een onbekende een ander beroep aan te nemen.
De tweede keer Ricky was nog geen week later. Ik herkende Ricky vanwege zijn lengte. In de metro was het me al opgevallen: qua afmetingen en postuur had hij iets weg van Orion, de Griekse reus die als hij met zijn voeten over de zeebodem schraapte nog steeds boven het water uitstak. Daarnaast was het de behendigheid waarmee hij de kegeltjes van zijn sjekkie langs het stof van zijn mantel liet dwarrelen. Ik had het hem eerder zien doen, vlak nadat de metro weer in beweging was gekomen en hij – in zichzelf gekeerd – op het perron achterbleef. En dan was er nog de wijze waarop hij zich aan anderen opdrong. Zo kwam ik erachter dat hij – te midden van een gesprek, dwars tegen alle principes in – zich opeens kon voorstellen als: ‘Ricky, straatveger van beroep, aangenaam!’ Of, zoals hij die avond lachend op mij af kwam: ‘Ricky, schoorsteenveger van beroep, aangenaam… Nee joh. Geintje! Hoe is het met je?’
Straatveger. Schoorsteenveger. Scenarioschrijver. Schaaldierenkweker. Schadetaxateur. Saunahouder. Stationschef. Spion. Ricky had de rare gewoonte om iedere ontmoeting met een onbekende een ander beroep aan te nemen. Eén voorwaarde: het beroep moest met een ‘s’ beginnen. ‘Want,’ zo zei hij, ‘geen letter zo overtuigend als de “s”. Een slang gebruikt ‘m niet voor niets om mee te blazen.’
Na ons tweede treffen dook Ricky steeds vaker en steeds onverwachter op. Stond ik in de supermarkt, dan stond Ricky opeens naast me om mij op een pakje Conimex Boemboe Rendang te wijzen. Stond ik in de keuken, dan stond Ricky in de deuropening een vloeipapiertje te rollen. Stond ik in de kroeg, dan fluisterde Ricky welk meisje het vanavond moest worden. Zonder dat ik erom vroeg, werd Ricky onderdeel van mijn leven, en stapelden onze gezamenlijke herinneringen zich op als porseleinen torens. Zo zal ik nooit vergeten hoe wij eindeloos filosofeerden over Fake Plastic Trees, waarin een meisje beschreven wordt dat samenwoont met een man van gebarsten polystyreen en – gewoontetrouw als ze is – haar nagemaakte rubberplant water geeft uit een groenplastic gietertje. We raakten smoor op het indringende stemgeluid van Thom Yorke en hadden het lied nachtenlang op repeat.
Het gekke was: sinds ik Ricky kende, kreeg ik steeds meer moeite om m’n gedachten te ordenen. Zo kwam het best vaak voor dat ik halverwege een verhaal stilviel. Woorden verdampten, zinnen brokkelden af, en ik hoorde vrienden geregeld zeggen: ‘Praat eens normaal, joh! Je bent echt niet te volgen zo.’ Het maakte mij onzeker, gestrest, en ik kon me alsmaar minder goed ontspannen. Naar college gaan, vriendschappen onderhouden, wonen – alledaagse dingen voelden aan als wereldproblematiek. Maar gelukkig was Ricky er, die mijn innerlijke chaos richting gaf. De dagen waarop Ricky zich als stationschef voordeed, hield hij alles in de gaten en waarschuwde hij in geval van vertraging of blies hij op zijn fluitje om het boeltje, begeleid door een sissend geluid, weer in beweging te brengen. De dagen waarop Ricky zich als scenarioschrijver vermomde, verscheen er kleur op m’n wangen en veranderde mijn alsmaar kleiner wordende wereld in het decor van een thriller. We bestudeerden kruitsporen, belden onze collega’s in Jütland en prikten met onze vingertoppen in onbekende huiden.
Op een dag kreeg ik in de gaten waarom ik zo gehecht was geraakt aan Ricky. Hij zat barstensvol branie. En met de branie kwam het onverwachte, het rücksichtsloze, als een alarmschijf mijn levenslijst binnen. Dat hij de waaghals was die ik misschien ooit hoopte te zijn, bleek na afloop van een boekpresentatie. Het werk dat die avond alle aandacht kreeg, heette Waarover ik praat als ik in het openbaar vervoer zit en was geschreven door een beeldschone verschijning die de naam Ayliz droeg en die kort ervoor in een populair Zweeds televisieprogramma gekatapulteerd was door een stoffig boekenpanel. ‘Nu herinner ik het me,’ had Ricky tijdens de geïmproviseerde afterparty in het oor van de snoezige Zweedse getetterd, ‘het museum voor moderne kunst in Malmö. 2015. Je blééf me maar aanstaren toen ik voor die installatie van Olafur Eliasson stond. Had best een tandje minder gemogen.’ Ze keek Ricky een halve minuut aan – misschien duurde het korter, maar het leek ondraaglijk lang – en sloeg toen een perfect gemaakte gin-tonic achterover. Zonder ook maar een kik te geven, beende ze weg. Het glas liet ze achter in een plantenbak. Van de spanning slaakte ik een vreugdeloos giecheltje en ook Ricky moest lachen. ‘Wat een arrogantie,’ bracht hij hoofdschuddend uit. ‘Wie denkt ze dat ze is?’ Om vervolgens richting de bar te stuiven, twee Gulden Draakjes te bestellen en samen met mij op te gaan in de nacht.
Ik ging weer naar college, rakelde vriendschappen op en hield mijn kamer stof- en kruimelvrij. En er was iets van liefde. Tenminste, daar leek het op.
Kort erna begon ik met het slikken van pipamperon. Daardoor leek het leven zich hoofdzakelijk achter plexiglas af te spelen. En ook Ricky leek anders. Hij was niet meer de reus die met zijn hoofd boven water uitstak. Hij leek eerder een zwemmend stipje dat alsmaar kleiner en kleiner werd. Het maakte me onrustig, paniekerig zelfs, en ik kon me niet meer heugen wanneer hij voor het laatst in de deuropening had gestaan. Wel weet ik nog die ene keer dat Ricky commentaar leverde op mijn ovenschotel. Het ging al gauw over een teveel aan macaroni en een tekort aan ricotta. Doordat de ingrediënten zich niet in de juiste mate tot elkaar verhielden, zou zijn smaakbeleving verpest worden. Terwijl Thom Yorke op de achtergrond grillig anticipeerde op dromerige synthesizers, keek Ricky me uitdagend aan. Hij wipte op de achterste poten van zijn stoel en zei dingen als: ‘Je snapt het tóch niet.’ En: ‘Hoe moet jij nu ooit een vrouw krijgen? Je kunt niet eens een fatsoenlijke maaltijd in elkaar flansen.’ Mijn huid jeukte, mijn hoofd duizelde en nadat ik het op een schreeuwen had gezet, bleef het secondenlang stil. Bij iedere tel kromp Ricky. Ricky, die ooit een reus was, leek zo klein te worden dat hij met gemak op mijn schouder paste. Of in mijn hoofd. Maar was daar nog wel plek voor een schadetaxateur met koningsmantel?
In de lente verruilde ik Thom Yorke voor Tom Barman. Radiohead voor dEUS. En het gekke is: de laatste keer Ricky ben ik simpelweg kwijt. Ik ben doodsbang om jou in mij te verliezen, had ik ooit eens gedacht toen Ricky voor me stond. Maar toen zijn afwezigheid definitief was, voelde ik er verdomd weinig bij, en waren het vooral vragen die als staalballetjes door mijn flipperbrein schoten. Waar is Ricky gebleven? Waarom laat hij niets van zich horen? Schraapt hij over de bodem van het Bretonse water op zoek naar schaaldieren? Runt hij een wellnessresort in Capelle aan den IJssel of Alphen aan den Rijn? Het laatste wat opviel aan Ricky was dat zijn huid, met het verstrijken van de tijd, steeds lichter werd – bijna doorschijnend, translucide. Hetzelfde gebeurde met de kleuren van mijn gemoedstoestand. Ik ging weer naar college, rakelde vriendschappen op en hield mijn kamer stof- en kruimelvrij. En er was iets van liefde. Tenminste, daar leek het op. En toch zijn de wonderbaarlijke ogenblikken, waarop de stem van Thom Yorke weer eventjes op popt of het schaduwbeeld van Ricky in de verte verschijnt, niet volledig verdwenen. De lenige hinkstaphuppel die mijn brein dan maakt, eindigt soms nog steeds in een valpartij. Maar nu, zonder Ricky in de buurt, lukt het me altijd om op te staan. Of… nou ja… bijna altijd.

Dave Boomkens jogt het liefst in zijn Zlatan Ibrahimović-shirt langs de Maas. Daarnaast leest en schrijft hij graag. Zo schreef hij onder meer 'Liesbeth List, de dochter van de vuurtorenwachter' en richtte hij, samen met dichteres Ellen Deckwitz en kinderboekenschrijver Edward van de Vendel, Eurostory op.

Jort van Meeteren (1994) is een multidisciplinair kunstenaar uit Gouda. In zijn collages en illustraties verkent hij thema’s als dromen, herinneringen, surrealisme en psychedelia. Waar zijn collages veelal zwart-wit zijn en donkerder van aard, kenmerken zijn illustraties zich door rijke kleuren en speelse taferelen.