De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Vincent Tijms vindt dat je niet alleen over, maar vooral ook met mensen moet spreken voor je ze bekritiseert.
Begin deze maand schreef Anna Krijger in NRC Handelsblad een stuk over de aparte manier waarop mensen in haar omgeving omgaan met religie. Terwijl ze met regelmaat aan moet horen hoe belachelijk het is dat christenen allerlei rare dingen geloven in onze verlichte dagen, hoort ze zulk commentaar nooit over moslims. Ze vindt het niet vreemd dat de geloofsbelijdenis van moslims enig respect krijgt, maar wel dat christenen niet dezelfde eer te beurt valt.
Anders gezegd, mensen lachen om de pratende slang en zwijgen bij het vliegende paard. Dat maakt het onduidelijk hoe oprecht iemands respect voor moslims kan zijn, als hij ondertussen de draak steekt met christelijke geloofsartikelen.
Nu denk ik zelf dat er betere onderwerpen van spot zijn dan religie, maar ik gun het de veelal religieus opgevoede types in mijn omgeving wel om af en toe lekker op hun onverwerkte jeugd af te geven. Soms wil ik daar ook in meegaan, want zelfs een tweede-generatie-atheïst als ik heeft voldoende materiaal om mee te werken. Films, geschiedenisles, schilderkunst, cabaret: simpelweg leven in Nederland heeft me doordrongen van het christendom. En hoewel het lang duurde tot ik voor het eerst een echt overtuigde christen sprak, heb ik inmiddels ook via die weg kennis kunnen nemen van de verschillende christelijke smaakjes die hier op de religieuze ideeënmarkt verkrijgbaar zijn.
Daarbij heb ik nooit de drang gevoeld om dingen die ik eigenaardig vond taboe te verklaren. Dat zou volgens mij te neerbuigend zijn: als je mensen werkelijk als gelijkwaardig beschouwt, durf je ook hun ideeën op de proef te stellen, of je er hardop over te verbazen. Gelovigen zijn geen weerloze wezens die beschermd moeten worden tegen de vuist der discussie maar mensen die je ook gewoon kunt vragen om hun overtuiging te onderbouwen. Als je dat doet en goed luistert kun je je religiekritiek, inclusief alle grappen die daarbij horen, sterker gronden in de werkelijkheid.
Voor grappen over moslims geldt dat echter nauwelijks. Het mag dan hypocriet zijn om niet elke religie gelijk te behandelen, maar feit blijft dat de meeste Nederlanders (inclusief ik) nauwelijks contact hebben met moslims. Ik kan op een feestje staan verkondigen dat het absurd is om in een vliegend paard te geloven, maar ik heb geen idee hoeveel Nederlandse moslims dat daadwerkelijk doen. Overigens zouden mijn opmerkingen op dit oppervlakkige niveau blijven steken, want inzicht in de thema’s van islam heb ik al helemaal niet.
Tel daarbij op dat er in Nederland zo langzaamaan evenveel zelfverklaarde korangeleerden als bondscoaches zijn en de zin om de spot te drijven met moslims vergaat me helemaal. Aan een politiek klimaat dat wordt gedomineerd door angsten voor en klachten over islam hoef ik niet zo nodig mijn steentje bij te dragen. Op de dag dat er een moslim tegenover me staat die ik ken en die zich kan verdedigen tegen wat ik zeg, wil ik best lastige vragen stellen en vervolgens flauwe grappen maken. Tot die tijd echter zwijg ik over ‘wat moslims denken’. Uit hypocrisie, uit onwetendheid, maar ook als verzet.