De lezing is afgelopen, de vragenronde begint en naast mij steekt een man zijn hand op. ‘Bij uw verhaal moest ik denken aan een boek dat ik las over entartete Kunst,’ zegt hij tegen de vrouw op het podium. ‘In dat boek…’ Een lang verhaal volgt. Als hij klaar is, steken andere bezoekers hun hand op. Ik heb zelf ook een vraag, maar in plaats van die te stellen, blijven mijn handen liggen, klopt mijn hart in mijn keel, gloeien mijn wangen. Ik durf niet, besef ik opgelaten, ik schaam me.
Dat is niets nieuws, ik schaam me heel regelmatig. Bij lezingen schaam ik me voor mijn onwetendheid (o jee, ik heb nog nooit een boek over entartete Kunst gelezen!), als ik in een vliegtuig stap schaam ik me juist omdat ik niet onwetend ben (ja, een vliegreis belast het milieu negen keer zo veel als dezelfde reis per trein, ja). Ik schaam me voor mijn manier van geld verdienen (lesgeven? Ik dacht dat jij schrijver wilde worden?), voor mijn ambitie (schrijver worden? En wat heeft de mensheid daaraan?), voor mijn optimisme (de wereld staat in brand en jij staat erbij te glimlachen?) en voor mijn pessimisme (wat zit jij nou de hele tijd te zuchten om niks?). Ik schaam me voor mijn vermogen een rood hoofd te krijgen op de meest willekeurige momenten, ik schaam me voor die schaamte, waardoor mijn hoofd alleen maar roder wordt.
Aan de andere kant naast me gaat nu ook een vinger omhoog. Het is D., de vriendin met wie ik deze lezing bezoek. Rustig en zonder blozen stelt ze haar vraag. ‘Dat is een interessante kwestie,’ antwoordt de vrouw op het podium. Zie je wel, denk ik. Ik moet mijn vraag niet stellen. Ik zal lang niet zo’n interessante kwestie kunnen aansnijden als D..
Ik moet denken aan die keer dat ik in de bibliotheek voor de kast met boeken over de Tweede Wereldoorlog zat. Ik was elf jaar, de bieb was net uitgebreid, de ballonnen zweefden nog tegen het plafond. Mijn moeder was al uren op de afdeling Wolvilten & Punniken te vinden, voor me lag een boek over Adolf Hitler. Vol ongeloof las ik het en bekeek ik de foto’s. Toen mijn moeder me kwam halen, sloeg ik snel een Donald Duck open, die ik voor de gelegenheid van de tijdschriftafdeling had gehaald. ‘Wat ben jij aan het lezen?’ vroeg ze. Ik werd rood. ‘De Donald Duck, dat zie je toch,’ zei ik.
Waarom ik mijn moeder niet wilde vertellen waarover ik gelezen had, vraag ik me nog steeds af. Waarom schaamde ik me? Voelde het misschien te kwetsbaar om echt door iets gefascineerd te zijn?
‘Die man hoorde zichzelf wel graag praten he?’ zeg ik tegen D. als we naar buiten lopen. ‘Met z’n entartete Kunst.’
‘Je bent jaloers,’ zegt D.
‘Wat?’ zeg ik. ‘Nee joh.’
‘Wilde jij zelf niet iets aan die vrouw vragen?’
Ik negeer haar vraag. ‘Hij vond het schitterend om zijn kennis te etaleren, ik moet daar echt stilletjes van braken.’
‘Daar moet jij helemaal niet stilletjes van braken,’ zegt D. ‘Ergens diep van binnen bewonder jij dat.’
‘Die grenzeloze arrogantie?’
‘Nee,’ zegt ze terwijl ze haar fiets van het slot haalt, ‘de vaardigheid om je niet te schamen voor wat je bezielt en bezighoudt.’
Ik zeg niets, maar strijk met mijn hand over mijn wang. Die gloeit nog steeds.

Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.

Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.