In zijn essayreeks 'Boys don't cry' blikt Jonathan van der Horst terug op de keren dat kunst hem aan het huilen bracht: 'Huilen hoort bij mannelijkheid. Ik wil niet langer doen alsof dat twee van elkaar gescheiden werelden zijn.'
De eerste jaren van je volwassen leven zijn extra gevoelig. Je hebt net genoeg woorden tot je beschikking om de wereld mee te beschrijven, maar nog niet genoeg zelfbewustzijn om onderscheid te maken tussen wat er voor jou wel en niet toedoet. Je verliest jezelf nog al te gemakkelijk in grote emoties, grote liefde en grote pijn. Je wordt nog al te gemakkelijk meegesleurd door overtuigingen van anderen over hoe de wereld eruit zou moeten zien. Een ideale leeftijd dus om betoverd te raken door Mark Rothko, de abstract expressionist die met zijn color field paintings al velen wist mee te sleuren in zijn wereld. Zijn immersieve doeken lijken haast de verwezenlijking van dit postpuberale levensgevoel. Gevuld met een massa verlangen en gevoel, die haast over de randen van zijn schilderijen lijkt te stromen en waar je als toeschouwer dan ook gemakkelijk zelf door overspoeld raakt.
Ik dwaal doelloos door de tentoonstelling als een emotionele junky op zoek naar een shot.
Ergens in die levensperiode loop ik verdwaald door een Rothko tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag. Ik ben niet de enige die wil zwelgen in sentimentaliteit. Het is de tentoonstelling van de eeuw, een niet te missen ervaring. Alleen valt die ervaring moeilijk op te roepen met zoveel anderen om me heen. Het is lastig om me recht voor een doek te positioneren, laat staan om het lef op te brengen er vervolgens meer dan een paar seconden voor te blijven staan, terwijl achter me een rij mensen verzamelt die precies naar datzelfde plekje smacht. Ik dwaal doelloos door de tentoonstelling als een emotionele junky op zoek naar een shot. Tot ik ergens in een verdwaald hoekje van de tentoonstelling op een klein nisje stuit. Een donkerblauw en zeegroen schilderij met een streep net iets lichter blauw net boven de middenlijn. Er is niemand om mijn zicht te verstoren. Niemand om mij op de schouder te tikken. Ik ga voor het schilderij staan. Laat me er in meezuigen en door uitspuwen. Een traan stroomt over mijn wang. Er is geen houden meer aan.
Jaren later, met een stuk meer woorden en zelfbewustzijn tot mijn beschikking, kijk ik een oude aflevering van KIRAC terug. Daarin zijn de klopgeesten van Keeping It Real Art Critics, die de elitaire kunstwereld met hun provocerende video’s regelmatig de stuipen op het lijf jagen, in Het Stedelijk Museum om de toentertijd spiksplinternieuwe collectietentoonstelling, ontworpen door architect Rem Koolhaas, te bezichtigen. Koolhaas is er zelf ook en staat bij het hoekje met werk van de abstract expressionisten - waaronder Rothko - tegen een journalist te oreren over waarom hij ervoor gekozen heeft om deze schilders zo samen te hangen. De voice-over schertst over deze beelden heen:
‘He is telling her that he hung a couple of paintings extra close together with a purpose. To liberate these painting from their masochism. By hanging them together in a little corner they become more refined and delicate.’
In het volgende shot ontleden Stefan Ruitenbeek en Kate Sinha, oprichters van KIRAC, de uitspraken van Koohaas.
Stefan: ‘Rem Koolhaas zei net dat deze vier macho’s die achter jou hangen in deze opstelling bevrijd zijn van hun machismo.’
Kate: ‘Oh, omdat ze een beetje naar elkaar moeten kijken? Ja, dat is wel echt waar. Als je niet frontaal naar die dingen kijkt, dan krijgt ze iets sadistisch of zo. Ineens moet zo’n schilderij dan uit zijn ooghoeken beginnen te kijken. Van oh, wat gebeurt er links of rechts van mij? Terwijl het natuurlijk eigenlijk heel fier vooruit wil kijken. Je kan je natuurlijk afvragen of dat je dat wil.
Stefan: ‘Waarom zou je je dat afvragen?’
Kate: ‘Nou ja, als het macho werk is, dan wil je ook de macho zien, toch?’
Hoe betrouwbaar kan een beschrijving van een misogynist zijn als die gemaakt wordt door een andere misogynist?
Diezelfde vraag stel ik mij nu al jaren bij het werk van die andere New Yorkse macho met een joodse, Oost-Europese achtergrond en bijna dezelfde achternaam als Rothko: Philip Roth. Het lezen van zijn boek The Ghostwriter was voor mij een net zo’n vormende ervaring als het zien van het werk van Rothko. Net als bij Rothko liet ik mij volledig meeslepen door Roths wereldbeeld. Dit is hoe literatuur moet zijn, dacht ik. Later, midden in het #metoo-tijdperk, met nog meer woorden en zelfbewustzijn tot mijn beschikking, kon ik niet langer om de meer problematische kanten van Roths werk heen. Een korte google search op Philip Roth en misogynisme en je begrijpt waarom. De nogal passieve vrouwelijke personages en de overdaad aan mannelijke seksuele drift in zijn boeken maakte hem al jaren een schietschijf voor feministen. Toen afgelopen jaar de biografie van Roth verscheen, raakte ik toch weer geïntrigeerd door het fenomeen Roth. Ik wilde toch wel weten wat deze man, die voor zichzelf in zijn romans altijd alternatieve levens had uitgewerkt en spelletjes met zijn eigen biografie speelde, nu echt gedacht, gevoeld en gedaan had. Toen zijn biograaf Blake Bailey na het verschijnen van het boek zelf van verkrachting werd beschuldigd, was de chaos compleet. Hoe betrouwbaar kan een beschrijving van een misogynist zijn als die gemaakt wordt door een andere misogynist?
Aan dit alles denk ik als ik in een column van schrijfster Niña Weijers de volgende quote van Roth tegenkom:
‘The fact remains that getting people right is not what living is all about anyway. It’s getting them wrong that is living, getting them wrong and wrong and wrong and then, on careful reconsideration, getting them wrong again.’
Eerder in de column haalt Weijers hard uit naar een aantal van haar (voornamelijk Amerikaanse) generatiegenoten van wie ze vindt dat ze bij lange na niet zulke goede boeken als Roth schrijven. Of zoals ze het zelf zegt: ‘Hoe een leven voelt, schreef Vivian Gornick, is hoe een leven wordt geleefd. Ik moet vaak aan die uitspraak denken – hij is zo onomstotelijk wáár – ook nu weer. Want wat me deze schrijvers plichtmatig doet lezen is tegelijk wat me aan ze tegenstaat: in al hun hyper zelfbewustzijn lijken ze meer geïnteresseerd in het leven als onderdeel van een alomvattend sociologisch/politiek/moreel systeem dan in het leven als hoogst individueel, moreel ambigu, avontuur. Wie het dichtst in de buurt komt van een juiste weergave van de stand van zaken wint de heilige graal van hoe het zit.’
Maar als hoe een leven voelt, is hoe het geleefd wordt, dan voelt een leven uiteindelijk ook zoals de tijd waarin het geleefd wordt. Het individu staat nooit los van een sociologisch/politiek/moreel systeem. Het moet zich er altijd tot zien te verhouden. Roth wist dat al. Rothko misschien ook. Kunst spiegelt het leven en het leven spiegelt de kunst. Roth en Rothko hadden hun machismo nodig om zich te kunnen onderscheiden. Om er hun tijd mee te definiëren. Dat daar een beetje spierballen rollen en af en toe een vrouw beledigen bij kwam kijken, kan je bewonderenswaardig of betreurenswaardig vinden. Maar feit is dat het gebeurd is en dat ze er de belangrijkste stemmen van hun generatie mee werden. Maar Roth en Rothko zijn dood en de vraag die rest is wat wij nodig hebben om ons van hen te onderscheiden. Om onze tijd mee te definiëren. We kunnen bijvoorbeeld beginnen met toe te geven dat we ernaast zitten. Dat we ernaast zitten en ernaast zitten en er, na zorgvuldige heroverweging, alsnog naast blijken te zitten. Een hyper zelfbewust en tegelijkertijd hoogst individueel, moreel ambigu, avontuur.
Jonathan van der Horst (1993) is een eigentijdse nostalgicus, een dyslecticus met schrijfambities en een Nederlander in Vlaanderen. Hij is schrijver, theatermaker en lid van het literaire collectief ZINK.
Zep de Bruyn (1990) is illustrator, visueel ontwerper en redacteur werkzaam in Amsterdam en Eindhoven. Hij maakt 2D, 3D en bewegend beeld, vaak verhalend en zowel figuratief als expressief.