Ik lig met een maagzweer op bed in een Portugees appartement, en lees in een dichtbundel van de Vlaamse dichteres Charlotte Van den Broeck over verlating. ‘[…] in het druiprek / lekken maanden uit, scherven afgewassen en je komt niet […].’ Ik weet niet of het vanwege de koorts is of vanwege de uitdroging van al het kotsen, maar ik moet er bijna van huilen.
Dat van die maagzweer weet ik overigens niet helemaal zeker. Maar mijn buik ligt al dagen stekend en grommend van de pijn mijn vakantie te verzieken, dus dat kan niets anders zijn dan een van de heel ernstige, chronische aandoeningen die ik heb gegoogeld, óf een maagzweer. En omdat er heus ook nog wat optimisme in mijn karakter verscholen zit, leek een maagzweer me het meest voor de hand liggend.
‘Je hebt geen maagzweer,’ zegt mijn geliefde. Hij is op de bedrand komen zitten met een kopje thee. ‘Jij denkt dat je een maagzweer hebt, omdat je niet gewoon kunt accepteren dat je een flinke buikgriep hebt.’
Ik hoor nauwelijks wat hij zegt, ik ben al verder aan het lezen in de bundel. ‘Liefje, moet je luisteren,’ zeg ik. ‘Luister: “[…] de man met jouw gezicht hij strijkt lucifers over mijn knieën / en zegt dat ik de waakvlam ben / van zijn verdriet […].” Dat is toch mooi? Liefje, liefje, ben ik de waakvlam van jouw verdriet?’
Hij kijkt me aan met een opgetrokken wenkbrauw en zucht. ‘Ga maar weer even slapen,’ zegt hij, ‘dat lijkt me het beste.’
Het duurt een uur voordat ik in slaap val, de dichtregels denderen door mijn hoofd. Telkens schiet ik overeind omdat ik een briljante zin heb bedacht en die wil opschrijven. Als ik wakker word, staat de zon hoog. Het is middag. Verward draai ik me richting het licht. In mijn notitieboekje op het nachtkastje vind ik warrige en teleurstellende zinnen als ‘De egel heeft zijn stekels om door de eenzaamheid te prikken, juist in wat steekt zit de toenadering!’, ‘Wie verlaten wordt, komt eindelijk terug bij zichzelf’ en ‘We zijn allemaal waakvlammen!!!’
Ik keer me om naar de woonkamer. Daar zit mijn vriend een boek te lezen. ‘Als je een maagzweer hebt, moeten ze met een camera door je slokdarm. Dat schijnt echt vreselijk te zijn,’ piep ik.
‘Liefje, je HEBT geen maagzweer.’ Hij komt weer op de bedrand zitten en aait over mijn wang. ‘Echt niet.’ Hij kijkt naar buiten, waar het tien graden warmer is dan in Nederland. Lissabon lonkt met stadbreed minstens zevenduizend verse pastel de nata’s, overal sfeervol wapperend wasgoed, terrasjes met Portugezen in winterjassen en toeristen in bikini’s.
‘Hoe voel je je?’ vraagt hij.
‘Ziek,’ zeg ik zacht.
‘Kan ik nog iets voor je doen?’
‘Nee.’ Ik zwijg even. ‘Ga naar buiten joh,’ zeg ik. ‘Maak een wandeling, onderneem iets, heb vakantie. Ik red me wel.’
‘Ja?’ Hij kijkt me onzeker aan.
‘Ja!’ zeg ik, ‘natuurlijk.’
Als hij de deur van het appartement achter zich heeft dichtgetrokken is het even helemaal stil. Ik wend me weer tot de bundel. ‘[…] het lichaam heeft je keer op keer toen de koorts in je danste / in weke hoeken in een slaap gelegd […]’, lees ik. Ik voel mijn maagzweer pijnlijk maar goedkeurend knikken, en sluit mijn ogen opnieuw.
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.