'Ze ligt hier als aanklacht / op het land gespuugd / om de noodzaak tot evenwicht / tussen mens en water te benadrukken.' Angelika Geronymaki trekt je met dit gedicht over een aangespoelde zeemeermin mee in een sleepnet gevuld met platvissen, sardientjes en plastic: van de vervuilde zeebodem komen we terecht op een strand met grijpgrage mannenhanden.
Een tirade van golven in woeste tongen
werpen als een teerling
een sleepnet,
gevuld met platvissen, haringen, spiering, sardien,
en een zeemeermin met zachte handen.
Haar roerloze lichaam
steekt af tegen spartelende vissenstaarten.
Ze hoort niet thuis op het zand,
in dit grensgebied
huist de drang haar terug te trekken
in schuimbekken waar surfers verstikten
en goden werden geboren.
Ze ligt hier als aanklacht
op het land gespuugd
om de noodzaak tot evenwicht
tussen mens en water te benadrukken.
In dezelfde kleur gehuld,
eerder grauw dan blauw,
zoekt de zee nog één keer liefkozend naar bezieling:
het water wast haar wonden, spoelt haar haren, dringt in haar weefsel,
laat een aandenken van zacht zout achter op haar huid.
Ze blijft onbewogen,
haar borsten beginnen af te breken,
haar buikholte vangt wat gas.
Een jutter verlangt jarenlang
naar het vinden van zijn fantasie op het strand,
in de verte ziet hij een glinstering.
Hij trekt naar haar toe,
alsof er een trog ontstaat;
hij het land is dat verschuift
en onder een andere plaat duikt.
Hij verzinkt in haar aanzien.
Terwijl zijn vingers langzaam
over haar strakgespannen huid glijden,
trilt hij van top tot aan zijn tenen.
Zijn armharen springen overeind,
haar buik bolt onder zijn hand,
hij zakt dieper, ademt haar zilt,
smelt de zeediepte in.
In schuimbekken waar surfers verstikten
en goden werden geboren
De druk neemt toe
net als de toestroom van mensen en zeelui,
hun wangen gekleurd als landkrabben
die voor voortplanting uit de duinvallei migreren.
De druk neemt toe
net als het zweten, de verbazing, het hijgen,
de wil tot aanraken van haar ballonbuik die zwelt
en zwelt
in de grijpgrage handen van honderden mannen.
Met zo’n zeppelinlijf
zou ze zich los kunnen maken door boven hen uit te stijgen,
naar beneden roepen
dat de tengels thuis gehouden moeten worden,
op het droge, niet graaien in andermans getij.
In de lucht zou ze over haar ingezakte baggerhuis vertellen,
hoe ze flaneerde in het windmolenpark
tussen plastic zakjes,
zwom op het zeegrasveld tot het verdween,
dat zure zee plankton zwak maakte,
haar honger luider klonk
dan geraas van boren en boten,
dat warmte haar verschroeide,
hoe haar gezang verstomde,
haar staart kromde, haar nagels afbladderden,
haar haar uitdunde, haar huid jeukte, haar neus droop,
haar kieuwen dichtslibden,
haar zicht vertroebelde, haar oogballen wit uitsloegen.
Maar zij is dood en zonder wil,
opstijgen deed zij niet.
Ze ontploft met een klap in het gezicht.
Een mengsel van methaan en ammoniak
ontsnapt met kracht en stinkt.
De schubbenhuid meters ver geslingerd,
de menigte en branding rood bespat.
De staart die in het water landt,
een moment valt de zee stil
voor de kust haar inslikt.

Angelika Geronymaki (1986) vergroot in poëzie de absurditeit van het leven uit, probeert het te vatten of draagt juist een nieuwe werkelijkheid aan. Met haar activistische dromen en fantasiefilosofie stond ze in de finale van het NK Poetry Slam en publiceerde in allerhande tijdschriften. Ze maakt naast poëzie theaterprogramma's en is cultuureducator.

Yasmine Aarts (2001) is een veelzijdig animatie-kunstenaar. Textuur en experiment inspireert haar. Met eigenzinnige (analoge) technieken illustreert, animeert en ontwerpt zij speelse werelden. Thema's zoals identiteit & vrouwelijkheid staan vaak centraal in haar werk.