Gisteren ontving Jochum een brief van Ettie over zijn nooit-verstuurde brief aan zijn jeugdliefde. Ettie vindt dat Jochum de vrijheid van de queeridenteit niet goed beschrijft. Hij besluit Ettie een brief terug te sturen en op haar kritiek in te gaan.
Lieve Ettie,
In je brief stel je dat mijn schooltijd anders was dan die van jou. Ik ging vanaf 2003 naar de middelbare school en jij zat tien jaar later in de brugklas. In elk geval zie ik één grote verandering: tegenwoordig hebben veel scholen een Gender and Sexuality Alliance waar queer personen elkaar kunnen ontmoeten en is er meer structurele aandacht voor onze gemeenschap.
In de eerste tien jaar van deze eeuw, toen ik op een van de meest ruimdenkende scholen van Amsterdam zat, werd vanuit een progressief idee nauwelijks gesproken over seksuele voorkeuren of genderidentiteiten. Het idee heerste dat in de wetgeving alles bereikt zou zijn wat homoseksuelen zouden willen. Ik herinner me Boris van der Ham, een prominente homoseksueel van D66, die in het programma De verlichting is stuk (2010) beweerde dat ‘Nederland zo’n beetje af was’. Als je wilde demonstreren, kon je je misschien aansluiten bij regenboogprotesten in Polen of Rusland – maar niet in ons gidsland.
Ik denk dat Van der Ham, met zijn witte, mannelijke binaire homo-intersectie, zich gesteund voelde door de Nederlandse maatschappij die in 2001 het homohuwelijk mogelijk maakte. Hij kon openlijk gay zijn én vicefractievoorzitter van een partij in de Tweede Kamer. Veel homo’s wilden in de jaren tweeduizend genieten van de mogelijkheden die hen geboden werden; velen hoopten dat ze niet meer de barricades op hoefden; velen hoopten dat hun privé-identiteit niet langer als een maatschappelijk statement werd gezien.
De sfeer van de jaren na de eeuwwisseling herinner ik me als een gedwongen kringverjaardag waarin maatschappelijke betrokkenheid geschuwd werd. Het voelde als de kerstvieringen die ik nu nog steeds met mijn vaders familie heb. Als ik tijdens kerst iets over mijn seksualiteit zeg, loop ik het risico dat een oom of tante ongegeneerd vraagt of homoseksualiteit wel bestaat, dus zeg ik er niets over.
Ik hoop dat we op dit moment in een tijd leven waarin je niet voor je eigen hokje hoeft te vechten en de hokjes omver kan trappen
Als kind wist ik niet dat er zoiets als biseksualiteit bestond. Hoe blind kon ik zijn, vraag ik me weleens af, want nota bene mijn eigen moeder heeft zowel liefdesrelaties met mannen als met vrouwen gehad.
Toch noemde zij zich nooit bi, want ze was meer dan twintig jaar met mijn vader en ze geloofde dat ze niet meer mocht zeggen dat ze tot een queer gemeenschap behoorde. Ze is opgegroeid met het radicaal feminisme van de jaren tachtig. Als goede feminist was ze, naast aangetrokken tot vrouwen, óók politiek lesbisch vanuit het idee dat ze ‘onafhankelijk’ van mannen over vrouwenrechten wilde nadenken. Door een mannelijke partner zou ze niet vrij kunnen denken. Na haar dertigste wilde ze graag kinderen en ‘moest’ ze aan de man. Nadat het stichten van een gezin was gelukt, schaamde ze zich om met mij of mijn broer de stad in te fietsen. Ze was bang dat ze haar vriendinnen uit de feministische beweging tegen zou komen en dat ze zouden zien dat ze hen verraden had. Vanuit zelfcensuur had ze besloten dat ze niet meer de ruimte mocht innemen van de Homo.
Mijn moeder vertelde vaak verlangend over haar lesbische periode. Ik wilde die vrijheid ook beleven en wilde me ontdoen van het heterojuk waarin niemand over seksualiteit en gender sprak.
In de brief waarop jij reageerde schreef ik dat ik een privilege had dat andere mannen niet hadden: ik kwam stoer over en had niets dat mijn niet-hetero identiteit ‘verraadde’.
Je schrijft in je brief over een jongen uit je middelbare school die, nadat hij uit de kast kwam, een zachtere uitstraling werd gegund en hij vrijer door het leven ging. Helaas is mijn ervaring, met mijn bi-intersectie en ‘mannelijke’ uitstraling, anders.
Zoals ik in de brief schreef waarop jij reageerde, negeerden de jongens vooral mijn homo-identiteit. Dat was niet verwonderlijk; door de zwijgcultuur over seksualiteit hadden zij weinig aanknopingspunten. Veel lastiger vond ik de reactie van meisjes. Zij gingen vaak de discussie aan; die gesprekken vond ik in eerste instantie aangenaam want blijkbaar betekende mijn seksualiteit iets voor hen.
Al snel werd ik de gesprekken zat. Telkens een gesprek voeren als je iets intiems deelt is zwaar en al helemaal als je jouw identiteit moet ‘bewijzen’. (Hoe bewijs je seksualiteit of gender?) De toon waarop de gesprekken werden gevoerd, was ook niet fijn. Het waren discussies, beledigende ontkenningen, en geen geïnteresseerde vragen. Er komt geen herinnering op waarbij iemand liefdevol aanbood om af en toe naar me om te kijken en mij te vragen hoe ik mijn seksualiteit beleefde en met welke concrete vragen ik zat. Na een stuk of tien zware gesprekken vroeg ik me af wanneer die beloofde vrijheid van homoseksualiteit nou eindelijk begon.
Als kind wist ik niet dat er zoiets als biseksualiteit bestond
Nu denk je misschien: gelukkig leefde je in Amsterdam en kon je tal van homokroegen in het weekend bezoeken. Maar ook daar vond ik niet echt een thuis. Dezelfde binariteit die op school heerste, bestond daar ook. Als ik liet vallen dat ik vriendinnetjes had gehad en nog steeds misschien niet helemaal homo was omdat ik wel eens een meisje leuk vond, was dat in die homoplekken weer een probleem. Waarom? Ik denk dat mannelijke homoseksuelen vaak via een worsteling tot zelfacceptatie komen. Ze moeten breken met een masochistische mannencultuur. Helaas voedt een worsteling, en het gevoel dat je een psychologisch ravijn moet overstappen, rigide denkbeelden. Misschien zagen ze in mij een gevaarlijke man: ze vonden me een profiteur van hun strijd voor (zelf)erkenning omdat ik me niet volledig committeerde aan de heersende waarden van hún homogemeenschap.
Ik hoop dat we op dit moment in een tijd leven waarin je niet voor je eigen hokje hoeft te vechten en de hokjes omver kan trappen. Dat betekent ook dat de queer-gemeenschap op zichzelf moet kunnen reflecteren. Dat doen we ook: in de kroeg waar ik als tiener uitging (De Trut) werd je verwijderd als je met iemand van een ander geslacht zoende. (De Trut was namelijk ook een plek waar veel heteromeisjes naartoe gingen omdat ze de opgehitste jongens op de dansvloer van Paradiso vervelend vonden. De personen die De Trut leidden, wilden dat vrouwenpubliek ontmoedigen omdat het anders te druk werd voor hun homodoelgroep.) Inmiddels is De Trut veel meer queer geworden en wordt er niet meer zo binair gedacht over homo- en heteroseksualiteit.
Ik geloof dat er een liefdevolle woede bestaat, waardoor je laat blijken dat je boos bent omdat je je met iemand engageert
Nog even terugkomend op mijn moeder: in je brief staat dat jij de generatie van mijn moeder erg dankbaar bent. Dat je door hen zo kan zijn als je bent. Ik ontving meerdere berichten met dezelfde inhoud. Vaak werd genoemd dat vorige generaties zoveel zouden hebben bereikt voor onze queer gemeenschap.
Ik ben benieuwd of je daarmee bedoelt dat ik ook dankbaar moet zijn, want ik twijfel of het radicale feminisme van mijn moeder heeft bijgedragen aan een vrijere wereld voor mijn intersectie (een mannelijke biseksuele man). Zij was politiek lesbisch en haar seksuele identiteit was deel van haar gevecht voor vrouwenrechten. Ze zwoer mannen af en zette hen neer als het kwaad. Met haar gevecht voor vrouwenrechten heeft ze ook de kaders tussen mannen, vrouwen, homo’s en hetero’s verstevigd. Voor haar bestonden alle intersecties alleen als rigide binaire kaders. Door haar kon ik niet bedenken dat ik ook bi kon zijn en ze sprak me altijd als man aan.
Aan de andere kant zie ik natuurlijk hoe feministen de maatschappij hebben veranderd. Zonder vrouwenbeweging was er geen homobeweging of -wetgeving. De vraag is of dat die generatie ontastbaar maakt. Kan ik ook dankbaar én boos zijn?
Boosheid wordt weggezet als een slechte emotie omdat het empathie in de weg zou zitten. Lezers zouden zich terugtrekken in een harnas en boosheid zou ervoor zorgen dat ze je niet horen. Is dat echt zo?
Ik denk dat er agressieve en liefdevolle woede bestaat. Bij agressie sla je de deur in iemands gezicht dicht en geef je de ander geen ruimte om te reageren. Ik geloof dat er ook een liefdevolle woede bestaat, waardoor je laat blijken dat je boos bent omdat je je met iemand engageert. Noem het tough love. Als personen die je dierbaar zijn machtsposities innemen, dan mag je hen vragen om hun invloed serieus te nemen. Die vraag hoef je niet altijd met zachte hand te stellen.
Kortom, hoe jij seksualiteit en gender in je brief aan elkaar koppelt, zette me aan het denken: in mijn brief aan F zeg ik dat ik een bevoorrechte positie had omdat ik een ‘mannelijke’ homo was en daarmee een bepaalde vrijheid had. Want inderdaad: ik werd niet gepest en op het eerste gezicht was er niet veel opvallends aan me. Ik was ‘gewoon’ een jongen zoals alle andere jongens.
Maar was ik echt zo vrij? Durf ik in mijn vorige brief wel te zeggen dat ik juist ook met discriminatie te maken heb gehad? Zoals iedereen, kijk ik ook het liefst weg van de mogelijkheid dat ik gediscrimineerd word. Wie wil nou een slachtoffer zijn?
Groet!
Jochum
Volgende week lees je het antwoord van Ettie op deze brief.
Jochum Veenstra (hij/hem, 1991) is sinds december 2022 hoofdredacteur van Hard//hoofd. Daarvoor was hij tien jaar mede-artistiek leider van en acteur bij het zelf opgerichte De Theatertroep. Helaas moest hij daarmee stoppen vanwege een chronische ziekte. Veenstra heeft vele identiteiten: hij publiceerde in tijdschriften, mocht veel (kunst-)onderwijs volgen, ontving kunstsubsidies, heeft chronische pijn, is queer, heeft een eigen appartementje met zijn vriendin en kat en is bovenal strijdbaar; in kunst en literatuur is zoveel te ontdekken.
Lucas Braak (die/diens) is een illustrator en vormgever die de thema's van seksualiteit, gender, menselijke relaties en de band van mensen en hun lichaam verkent. Met diens vrolijke kleuren en losse vormen hoopt die dat deze onderwerpen toegankelijker en gemakkelijker bespreekbaar worden, zowel met anderen als met jezelf.