Drie disciplines benaderen hetzelfde onderwerp. Vrijheid is een vertrouwd begrip, waar je nooit van weet wat ermee bedoeld wordt. Een animatiefilm uit 1971, met de stem van Orson Welles, vergeleek de Amerikaanse droom van vrijheid met een rivier, Rutger Lemm dook op school in naam van vrijheid liever onder zijn bureau en Maciek Chodziński schilderde in een verontrustend beeld van vrijheid.
------
Vrijheid
In de vijfde klas van de middelbare school spijbelde ik veel. Zoveel dat de decaan me in een gesprek op haar kamer vertelde dat ik de ‘minst aanwezige leerling’ van de school was. Het ging niet zo goed met me in die tijd. Als ik om tien uur uit mijn bed kwam, vertelde ik mijn moeder dat onze lerares Latijn ziek was, of dat we een facultatieve projectdag hadden. Na de waarschuwing van de decaan probeerde ik weer gewoon alle lessen te volgen. Mijn leraar Engels kon er maar niet aan wennen. Na het rinkelen van de bel zei hij steevast: “Alright, let’s see who’s absent… Rutger of course…” “No, sir! I’m right here!” Hij keek dan gespeeld verrast op en grijnsde: “Ah Rutger, how wonderful of you to join us.”
Het vaste stramien van vijf dagen school, twee dagen weekend maakte me helemaal gek. Vaak nam ik een boek mee de les in en las dat dan stiekem. Ik staarde naar de klok en kruiste de dagen af tot er weer een vakantie aan kwam. Bij Latijn kenden we een speciale tafelopstelling waarbij we allemaal dicht op elkaar in drie steeds grotere U-vormen rond het bureau van mevrouw Koekoek zaten. Het voordeel hiervan was dat je je makkelijk kon verstoppen. Nadat de aanwezigheidslijst was behandeld, gleed ik van mijn stoel en zat ik drie kwartier in kleermakerszit te lezen onder mijn tafel. Mijn klasgenoten vonden het raar, maar zeiden niets.
Na mijn eindexamen was ik dan eindelijk verlost van de gedisciplineerde schoolfabriek waarin ik zes jaar lang gevormd was tot een kant-en-klaar pakketje met kennis. Nu kon mijn leven beginnen. Eerst moest ik natuurlijk uit huis, want ook het regime van mijn ouders was een te grote beperking geworden. Ik wilde zelf bepalen hoe laat en wat ik zou eten en niet naar huis hoeven bellen om te zeggen waar ik sliep. Ik vond via Marktplaats een onverzorgd maar charmant huis in Amsterdam en dagdroomde al over de tientallen romans die ik nu, bevrijd van alle lasten, moeiteloos op mijn computer zou rammen.
Dit tussenjaar werd een zo mogelijk nog depressievere tijd dan de vijfde klas van de middelbare school. Elke dag had ik zeeën van tijd om al mijn dromen waar te maken, maar ik deed niets. Eerst weet ik het aan de omstandigheden: het is herfst, het gaat niet goed met m’n vriendin, ik heb geen goede computer. Maar ook toen ik een nieuwe computer aanschafte en het uitmaakte met m’n vriendin, ging het niet beter. Het werd lente en in plaats van uit het raam naar de regen staren, keek ik naar de zonnige taferelen op mijn stoep en voelde de pijn van alle mogelijkheden die ik niet benutte. Ik kon nu naar het park met vrienden. Ik kon nu naar het strand liften. Maar in plaats daarvan bleef ik binnen zitten.
Dan was er ook nog het besef van mijn luxe en de verantwoordelijkheid die dit meebracht. Ik wist dat er eeuwenlang gevochten was voor politieke rechten, welvaart en sociale mobiliteit. Er waren miljoenen mensen gestorven zodat ik, kind van de middenklasse, met geld op de bank en eten in mijn buik zelf kon bepalen wat ik wilde doen. De oneindige ruimte gaf paradoxaal genoeg geen verlossend gevoel, maar juist een enorme druk. Na een jaar meldde ik mezelf wanhopig bij de universiteit. Ik wilde weer proefwerken, deadlines, etenstijd. Ik snakte naar beperking, of in elk geval een beetje.
De vraag is hoe vrijheid en beperking zich tot elkaar verhouden. Van nature is de mens een groepsdier, maar dankzij een steeds verder ontwikkeld zelfbewustzijn en de toegenomen welvaart streeft de postmoderne mens steeds fanatieker individuele ambities na. We zoeken allemaal naar een positie van waaruit de persoonlijke doelen en behoeften zonder inmenging van anderen bevredigd kunnen worden. Maar voor een identiteit zijn kaders nodig: in een lege wereld ben je niets. Zaken als nationaliteit, sekse, afkomst, geloof, opleiding, huidskleur of werk zijn een grote beperking voor je bewegingsruimte, maar ze bepalen ook wie je bent. Zo werkt het ook met de overheid: je levert bepaalde vrijheden in, maar je krijgt er de context van het land en het systeem van de staat voor terug. Soms kom je er achter dat zo’n kader voor jou niet werkt en werp je het af - voor zover dat mogelijk is. Maar er moet altijd een kader voor in de plaats komen dat je op een passende manier beperkt. Het is een ietwat treurige conclusie: als je uit een gevangenis ontsnapt, verlang je alweer terug naar je cel. Absolute vrijheid bestaat niet. En als het mogelijk zou zijn, zou je het geen dag volhouden.
Door Rutger Lemm
------