Wat krijg ik liever in mijn gezicht: speeksel, kwijl of slijm? Daar liet ik mijn gedachten over gaan onder de bouwlamp van de tandarts. Ik kreeg een knarsplaatje aangemeten en de handelingen die dat met zich meebrengt zijn een stuk minder lieflijk dan het woord knarsplaatje.
Een hoefijzervormige metalen bak, tot de rand gevuld met klei, werd in mijn mond gedouwd. Even hard als de borsten van de tandarts tegen mijn achterhoofd drukten sneed het hoefijzer in mijn tandvlees. De klei gutste over de rand en een dikke klodder droop langzaam mijn keel in. De mantra 'this too shall end’, die een goede vriendin mij ooit toestuurde en ik sindsdien gretig gebruikt had in een breed scala aan situaties (bedrijfsfeesten, afspraakjes, sportsessies, eendenbekken) werkte plots niet meer. Dit was te allesoverheersend klote.
Op mijn ademhaling letten werkte ook niet als dissociatie, want door een verkoudheid zat mijn neus potdicht en de druipklei in mijn keel stokte het ademhalingsgebeuren helemaal en maakte het slechts erger. Dus fixeerde ik mijn blik op een van de plafondtegels en concentreerde me op het geluid van het afzuigapparaat, dat, had de tandarts mij verteld als reactie op mijn huiverige blik nadat zij het U-vormige ding in mijn mondhoek had gehangen, speeksel en water afzoog.
Speeksel. Typisch zo’n tandartsenwoord, schoot door me heen. Die zullen nooit kwijl of spuug zeggen. Of slijm, of zever, of sputum. En zo was er plots een ontsnappingsmethode uit deze kleihel: synoniemen rangschikken, het paniekequivalent van schaapjes tellen.
Speeksel is dus iets wat bij tandartsen wordt weggezogen, redeneerde ik panisch, zo de gootsteen in (toch?), of het spul waarmee je een potlood bevochtigt, een vuiltje van iemands wang veegt. En dan heb je slijm, dat is taaier en vaak ook méér dan speeksel, en kwijl! Kwijl is weer natter en loopt in je mond bij de anticipatie op een lekker hapje. En spuug! Koortsachtig synoniemde ik door - spuug is eigenlijk de mond al uit, vaak op weg naar iets (een straattegel, een gezicht, de zuignap van de tomtom). En soms is spuug ook gewoon kots, vooral wanneer moeders tegen hun kindjes praten. ‘Moet je spugen lieverdje?’ Nee, dat kind moet gewoon kotsen, dat is al sneu genoeg.
In de tandartsfauteuil kwam ik tot de conclusie dat ik het liefst speeksel in mijn gezicht zou krijgen, mocht er ooit sprake zijn van een keuzemoment. Maar de marteling was nog niet ten einde, want ook mijn onderkaak moest in de klei. Dus vervolgde mijn ontsnappingsoefening. Rochel, was het nieuwe uitgangspunt, en zo kwamen fluim, kwat en tuf voorbij. Plots miste ik synoniemen.net hevig, want veel verder kwam ik niet. Maar mijn onderkaakafdruk bleek gelukkig een stuk relaxter te nemen: die was zelfs al klaar nog voordat ik kwalster had kunnen bedenken.
Ik krabde wat opgedroogde kleiresten van mijn tong en duwde het apparatentafeltje al opzij om zo snel mogelijk mijn snor te drukken, maar er was iets misgegaan met de bovenkaakmal, kwam de assistente vertellen. Het kauwvlak van mijn achterste kies stond er niet helemaal op want het bakje bleek te klein, het moest opnieuw. Sorry. Weer werd het hoefijzer in mijn mond geramd, weer vouwde de tandarts haar borsten om mijn hoofd en mijn lippen rond het metaal, weer liep er een dot lauwe drek mijn keel in en ditmaal kwam er maar één woord naar boven. Kuthoer.
Ik probeerde er nog synoniemen voor te bedenken, maar kwam gewoonweg niet verder dan kuthoer. Kúthoer. En kutwijf, na verloop van tijd. Ik zou het thuis, als deze kleihel voorbij was, nog eens nazoeken op mijn geliefde site.
En zo kwam ik er dus achter dat er niet bijster veel goede vervangingen voor het woord kutwijf zijn. Maar één pakkende is natuurlijk al goed genoeg. En dat was niet het door synoniemen.net geopperde ‘totenbel’ of ‘trien’, die dekten geenszins de lading. Maar dan de derde suggestie: gratenkut. Gra-ten-kut! Bekt dat even lekker! Zelfs met een knarsplaatje. Ik zeg het je, dat woord gaat groot worden dit jaar, in ieder geval binnen mijn vocabulaire.