Alle meisjes uit mijn klas waren al ongesteld behalve ik. Die meisjes bleven thuis als we gingen zwemmen en zeiden: ‘Je weet wel. Daarom.’ Dan zwegen ze; het bloeden was een vorm van schaamte die, ver weg, ook trots in zich droeg. Ze konden niet mee zwemmen omdat ze iets anders te doen hadden, en dat voelde pijnlijk maar (dus?) belangrijk. Ik wilde dat ook.
Mijn moeder had me uitvoerig voorbereid. ‘Als het zover is,’ zei ze, ‘heb ik iets heel bijzonders voor je.’
‘Maandverband,’ zei ik.
‘Bijzonderder,’ zei ze en haar ogen glinsterden.
‘Tampons,’ zei ik.
‘Oh nee,’ zei ze, ‘daar moet je voorzichtig mee zijn hoor. Dat kan alleen als je heel ontspannen bent.’
Het cadeautje bleek haar verlovingsring. Goud met drie kristalletjes – twee witte en een rode in het midden, net een bloedvlekje. Mijn moeder schoof het laatje open waar het doosje lag, ‘als je deze ring draagt ben je een vrouw,’ zei ze.
‘Nu nog niet,’ zei ik.
‘Jawel,’ zei mama, ‘in wording.’ Ik dacht aan gebouwen in wording waarbij voor de fundatie heipalen in de grond worden gedreund, en stelde me haast verheugd voor dat de buikpijn zo zou voelen.
Op de dag dat het gebeurde kwam ik natgeregend uit school. Ik pelde de doorweekte kleren van me af en had zin me uit te schudden. Ik voelde me meer hond dan vrouw. Op de wc rook het naar etherische oliën, de geur zeilde in mijn hoofd, ik trok mijn klamme onderbroek naar beneden en zag daar een klein plasje bloed. Waterig, maar duidelijk bloed.
‘Mam,’ riep ik zachtjes. Ze was boven en denderde de trap af, waarschijnlijk voelen moeders haarscherp aan wanneer hun dochters vrouwen worden, want ze had het doosje al in haar hand.
‘Lieverd,’ zei ze toen ze de wc-deur opentrok en mij zag zitten.
‘Ach, het werd tijd,’ zei ik zakelijk. Mama knielde voor me en opende het doosje.
‘Wil je met me trouwen?’ Ik vond het zelf een goede grap maar mijn moeder lachte niet.
‘Lieverd,’ zei ze nog eens, ‘gefeliciteerd. Ik ben heel trots op je.’ Ze schoof de ring om mijn vinger en aaide mijn natte hoofd. Ik rilde en dacht aan een subtropisch zwemparadijs – ik had ineens veel zin om te zwemmen.
Mijn vader en broers hoefden er allemaal niets van te weten, dit waren ‘vrouwenzaken’. Pas toen ik ongesteld werd ontdekte ik dat bloed helemaal niet zo stoer was als ik dacht. Het was geen schaafwond die durf en onverschrokkenheid liet zien. Sterker nog: alles wat met vrouwelijk bloed te maken had moest worden weggestopt in stille meisjesgesprekjes, omwikkeld met dikke lagen wc-papier en woorden als ‘hygiëne’ en ‘doorlek-check’.
I have so much of this blood, this period blood, this pregnancy blood, this miscarriage blood, this not-pregnant-again-blood, this perimenopausal blood, schrijft de Ierse Emilie Pine in haar essay Notes on Bleeding & Other Crimes. Zoveel bloed, zegt ze, en toch zo onzichtbaar. Waarom telkens de hoop dat het niemand op zal vallen? ‘Ik ben ongesteld’ – wanneer leerden we dat dat beschamende woorden zijn? Opmerkelijk ook, schrijft Pine, dat reclames voor tampons en maandverband hun absorberende kwaliteiten lange tijd toonden door middel van blauwe vloeistof. Is rood vies, is bloed vies? En zijn het diezelfde reclames die beloven dat je door producten lekker door kunt leven, alsof er niets aan de hand is? Alsof het bloed niet bestaat?
Bloed moet goed verborgen worden, leren alle meisjes. Ik kan me de eerste jongen herinneren die het niet erg vond seks te hebben terwijl ik bloedde – ik wist niet of ik verbaasd moest zijn, of vertederd, of vernederd, of trots, of dankbaar, omdat deze jongen dit voor mij wilde doen.
Ik bloed al decennia, zegt Pine, en ik zwijg er al decennia over. Klaar daarmee. This blood runs out of the side of the pad, it stains the crotch of my jeans, it drips onto the bathroom floor when I forgot to replace the tampon. It is inconvenient and messy and necessary and vibrant and drenching and awe-inspiring. And it is red. And it is loud. And it is mine.
Ik neem me voor dit op de wc te hangen, nee, buiten de wc te hangen, het aan mijn dochter voor te lezen als ik die ooit heb, nee, het haar te laten voorlezen door haar vader. De verlovingsring draag ik al jaren niet meer, hij is verbogen toen ik in een dronken bui een zware deur probeerde te openen. Ik neem me voor er nog dit jaar mee naar de juwelier te gaan.

Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.

Joëlle de Ruiter (1994) is een illustrator uit Groningen met een stevig zwak voor vorm en vlak.