Mijn moeder belt op. ‘Idoen,’ zegt ze, ‘ik heb al je columns gelezen en ik ben niet blij.’
Ik sta met een gieter in mijn hand de kamerplanten te bewateren. Ik wil eigenlijk een kat maar woon zonder tuin aan een hele drukke straat, ik wil een hond maar ben zo weinig thuis, ik wil koeien maar heb helaas geen weiland. Dus dan maar planten, en die zijn al een heel project, want in mijn aanpak blijken steeds maar twee uitkomsten mogelijk: óf vergeten en uitgedroogd, óf schimmelig en bleek van het vochtoverschot. Dat ik al mijn planten namen heb gegeven lijkt jammer genoeg niet te helpen.
‘Oei mamsie toch, wat scheelt eraan?’ vraag ik.
‘Ik vind dit moeilijk om te zeggen,’ zegt mama. Ondertussen stroomt de pot van Karin de Scindapsus-hangplant over.
‘Nou jeetje, voor de draad ermee dan.’
‘Ik ben helemaal niet zo,’ zegt mama.
‘Hoezo je bent helemaal niet zo?’
‘Nou, zoals jij schrijft dat ik ben. Zo ben ik niet.’
Mijn ouders doen aan inhaallezen, vaak nadat ze van iemand hebben vernomen dat ik weer eens over ze geschreven heb. Dan gaan ze op een middag achter hun computer zitten, googelen mijn naam, lezen de dingen die ze in de afgelopen maanden gemist hebben en concluderen dat ze een geniale dochter hebben/een maar wat aanklotende dochter hebben, beter op me moeten passen/me meer los moeten laten. Naast hun ontdekkingen over mij doen ze soms ook ontdekkingen over zichzelf. En bij gelegenheid wordt dat naar mij teruggekoppeld.
‘Je maakt een karikatuur van me,’ zegt mijn moeder. ‘De lezers van jouw column denken dat ik de hele dag alleen maar kruidenthee drink en poppenkleertjes punnik.’
‘Maar is dat dan niet zo, mam?’
‘IDUNA, HOU OP.’
Ik proest en sta inmiddels bij Alegra, onze Cactus. Ik weet niet wat er waar is over cactussen en een droog klimaat, maar Alegra houdt heel erg van water, haar omvang is er sinds haar aanschaf door verdriedubbeld.
‘Mamsie,’ zeg ik. ‘Je maakt het veel te groot. Je denkt dat half Nederland die column leest. Dat is helaas niet zo. En de mensen die het wel lezen snappen best dat om van de realiteit een column te maken soms wat wieden en snoeien nodig is.’
‘Wieden en snoeien?’
‘Als jij poppenkleertjes aan het punniken bent volg je toch ook niet precies één patroon? Dan gebruik je toch ook de kleurtjes en de steekjes die je zelf…’
‘IK PUNNIK GEEN POPPENKLEERTJES, IDUNA.’
‘Ja, maar je snapt wat ik bedoel.’
‘Ik vind je beeld van mij gewoon een beetje eenzijdig.’
Ik ben aangekomen bij Mo, onze trots. Zijn stam is een soort vlechtwerk en als ik op de bank lig en in zijn bladeren kijk, overtuig ik mezelf ervan dat ik weet hoe het Amazonewoud eruitziet. Soms fantaseer ik over het nemen van een tuin. Het lijkt me fantastisch en vreselijk eng tegelijk. Het moet zo confronterend zijn om een dor, rottend en ontzield stukje land te zien als je je buitendeur opendoet, en dan te weten dat je dat helemaal aan jezelf te wijten hebt.
Ik denk vaak aan de prachtige roman van Anton Valens, Het compostcirculatieplan, waarin een schrijver samen met zijn al gepensioneerde redacteur een volkstuin onderhoudt. ‘Her en der heb ik gewied,’ schrijft de schrijver na een tuinbezoek aan de redacteur, ‘maar zonder systeem, van de hak op de tak als ’t ware, zodat het nauwelijks opvalt. Enkele zevenbladhaarden zijn oppervlakkig geruimd, maar wanneer je bent teruggekeerd zal dit tuinmansverdriet de kop vast weer hebben opgestoken.’ Misschien is een tuin onderhouden wel een beetje hetzelfde als ouders hebben: als je het te oppervlakkig doet krijg je dat op den duur in je gezicht geboemerangd.
Ze heeft gelijk, denk ik terwijl ik Mo watergeef. Ze heeft gelijk, ik ben eenzijdig bezig.
‘Ik snap je, mam,’ zeg ik, ‘ik snap je. Ik zou in de volgende column over je kunnen zeggen dat je de beste kindertherapeut ooit bent? Dat je prachtig kan zingen? Dat je geweldige sprookjes schrijft? Dat je altijd zo goed kunt luisteren? Dat je je nooit opdringt maar me wel het gevoel geeft dat je er sowieso bent?’
Het is even stil. ‘Ach lieverd,’ zegt ze. ‘Ja nou ja, ja nee, ja dat zou wel weer een beetje too much zijn misschien. Vind je dat allemaal echt?’
’s Avonds appt mijn vader. ‘Zeg tutta, door jouw vorige column weet nu iedereen dat ik binnenkort vijfenzestig word. Niet zo blij mee.’
‘Aha,’ app ik terug, ‘omdat jij al je haren nog hebt, daarvan een heleboel nog geen grijstinten vertonen en je verder ook de looks hebt van een frisse veertiger heb jij zoiets van: mijn echte leeftijd hoeft niemand te weten?’
‘Zoiets ja,’ typt hij, ‘ik bedoel, als je toch de boel aan het fictionaliseren bent, had je ook zestig kunnen doen, of vijfenvijftig. Was ook feestelijk geweest toch?’
Iduna Paalman (1991) is al bijna vier jaar columnist voor Hard//hoofd. Haar poëziedebuut ‘De grom uit de hond halen’ verscheen in het najaar van 2019 bij Querido. Ze won er de Poëziedebuutprijs 2020 mee. Ze publiceerde onder meer in De Gids, De Revisor, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad.
Falco Verholen werkt vanuit Haarlem, omringd door pluizige katten, rust en natuur. Zijn grootste passie is het vertellen van vreemde en melancholische verhalen door middel van strips, series van illustraties en sinds kort videogames.