Kamala Harris is de eerste vrouwelijke vicepresident en Sigrid Kaag wil de eerste vrouwelijke premier van Nederland worden. Harriet Bergman juicht vrouwelijk leiderschap toe, maar vraagt zich wel af of representatie alleen genoeg is. Moeten we een Thatcher-fan verwelkomen alleen omdat ze een vrouw is?
Er is een speciale plek in de hel voor vrouwen die andere vrouwen afzeiken. Madeleine Albrights wijzende vingertje achtervolgt me in de discussies die ik met vrienden heb over vrouwelijk leiderschap. We mogen iedereen die de stropdassentirannie van witte mannen weet te doorbreken als een welkome verbetering zien. En toch mengt in mijn hoofd Kamala Harris’ verleden als prosecuter zich met Sigrid Kaags bewondering voor Margaret Thatcher. Vrouwen in leiderschapsposities zijn niet inherent vrouwvriendelijk omdat ze vrouw zijn; mensen van kleur zijn niet per definitie de meest geschikte kandidaat om institutioneel racisme aan te pakken, en beschrijvingen als ‘mega-prosecutor’ of ‘Thatcher-fan' hadden me bij een man direct afgeschrokken.
Mensen moeten gevierd worden omwille van wat ze doen, niet omwille van wie ze zijn. Maar soms is simpelweg zijn en volhouden ook al een prestatie waar je u tegen mag zeggen. Wie vanuit een gemarginaliseerde positie – de niet-witte ablebodied man – de weg naar boven heeft weten te vinden, moest daar hard voor vechten. Maar soms uit dat vechten zich vooral in naar beneden schoppen. Daarom twijfel ik of ik blij moet zijn met de ‘grassroots-campagne’ van Kaag. Mijn intuïtie is dat D66 al tevreden is wanneer de helft van de klimaatverwoestende CEO’s vrouw is. Tegelijkertijd is het makkelijk cynisch te zijn. Ja, Kamala Harris heeft veel zwarte mensen en mensen van kleur vervolgd. Maar ze is ook de eerste vrouwelijke vicepresident. De eerste zwarte vicepresident. Een vrouw die een enorme positie van macht heeft weten te bereiken. Zeker door zich aan te passen en het spel te spelen met de valse regels die er zijn – maar deelnemen aan het spel was eerst überhaupt onmogelijk.
Mensen moeten gevierd worden omwille van wat ze doen, niet omwille van wie ze zijn
Sommige vergaderingen die ik bijwoon zijn nog steeds een deprimerend wit en mannelijk moeras waar je in wegzakt. Leunstoelactivisme is ook van een afstand kunnen zeggen dat die kleine pleisters geen verschil maken, te weinig zijn, dat allesbehalve totale revolutie tekortschiet. Ik wens die mensen mijn vergaderingen toe. In een individueel leven kan er veel verschil gemaakt worden door kleine stappen. Harris is een vooruitgang op Trump; Kaag doet me meer deugd dan de zoveelste stropdas.
Desalniettemin is representatie verre van afdoende – in het bijzonder wanneer die representatie gerekruteerd is uit het medewerkersbestand van Shell en de lof trompettert over Thatcher. Representatie als doekje tegen het bloeden is oké; representatie die gepaard gaat met verdere onderdrukking van gemarginaliseerde groepen mensen en niet-mensen niet. En natuurlijk, D66 houdt van beraadslagen met burgers – lekker met z'n allen stemmen of praten of op een andere manier input leveren. Maar niet iedereen is een hoogopgeleide witte middenklasser met groot gevoel voor rechtvaardigheid en een gigantische blinde vlek voor de eigen privileges. Delibereren heeft geen zin als je niet de belangen meerekent van degenen die structureel kapot gemaakt worden.
Representatie die gepaard gaat met verdere onderdrukking van gemarginaliseerde groepen mensen en niet-mensen is niet oké
Mijn overtuiging is dat het meer helpt om een radicale partij een plek in de tweede kamer te bezorgen, dan te pogen een rechts-centristische partij de eerste vrouwelijke status-quo hoeder te laten leveren. Is er ook een speciaal plekje in de hel voor vrouwen die van D66 overstappen naar Shell en andersom, of wachten we tot de bosbranden ook vrouwelijke leiders bereiken?
Beeld: Bjane Levine via Flickr